hooren zal doen, dan vraagt spreker zich af, wat er op tegen is,
dat dan zoo iemand benoemd wordt?
Spreker heeft het tijdens zijn veeljarig raadslidmaatschap wel
eens anders meegemaakt in den tijd, dat hij lid was van een andere
fractie. Toen die aan de macht was, werden niet alleen de vriend
jes in de open komende betrekkingen benoemd, maar er werden zelfs
tegenstanders uit hun betrekking weggewerkt. Hu weet spreker wel,
dat beide handelwijzen fout zijn, maar de beoordeeling van hetgeen
het ergste is, laat spreker toch gerust aan anderen over.
Wethouder MEERBACH wil beginnen met er op te wijzen dat, wanneer
hier gesproken wordt over vriendjespolitiek, de heeren, die daar
over spraken, die politiek in het verleden toch niet zoo onaange
naam gevonden hebben, als spreker nagaat, dat bij de vorige ver
kiezingen er door het R.K,Eenheidsfront zelfs officieel reclame
mee gemaakt werd dat, als zij de macht in handen hadddn, dat tevens
beteekende, dat aan vriendjes de voorkeur kon worden gegeven bij
het vervullen van betrekkingen. De insinueerende opmerkingen, welke
hieromtrent thans door de heeren Weijts en Juten aan het adres van
het college gemaakt zijn, vindt spreker minderwaardig en niet te
pas komend.
De heer JUTEN merkt op, dat een dergelijke opmerking zeer zeker
wel van den heer Meerbach mag komen.
Wethouder MEERBACH wijst er verder op, dat het toch heel normaal
is, dat, wanneer bij de sollicitanten voor een betrekking in par
ticulieren- of overheidsdienst iemand is, dien men goed kent, zoo
iemand gemakkelijker benoemd wordt dan een ander dien men niet
kent. Wanneer men er van overtuigd is, dat de te benoemen persoon
geheel geschikt is voor de te vervullen betrekking en zijn werk
goed doen zal, dan maakt het naar sprekers meening toch niets uit,
dat hij toevallig een vriend, kennis of familielid van een der
leden van het college zou zijn, omdat dit toch aan zijn capaci
teiten niets afdoet.
De insinuaties van den heer Juten ten opzichte van de ambtenaren
en het naar voren brengen van de particuliere omstandigheden van
oen ambtenaar, xvaarbij de heer Juten het dan doet voorkomen als
zou men weer op weg zijn naar den malversatietoestand van 1925,
vindt spreker laag bij den grond. Dat is z.i. een politiek, die
ook uit een oogpunt van fatsoen niet door don beugel kan, terwijl
non er de ingezetenen ongerust mee maakt, zonder dat er een enkele
reden voor is.
De heer JUTEN ontkent, dat de raad een voorstel alg nu door
B W gedaan is, gewild heeft. Er is z.i. nooit sprake van geweest
om den titel van opzichter te wijzigen in dien van directeur en
daaraan dan oen salarisverhooging te verbinden als in het voorstel
van B W is vervat. Het is ook niet juist, zegt spreker, dat de
directeur van 's morgens 8 uur tot 's avonds 8 uur onafgebroken
in dienst moet zijn, zooals de heer Musters beweerde. De wethouder
zal toch ook wel weten, dat do betrokkene tusschendoor zijn rust
tijden nog heeft.
Wethouder MUSTERS zegt dat zulks nogal logisch is. Er zal toch
wel niemand zijn, die verwacht, dat de man nog geen tijd krijgt
om te gaan eten.
De heer JUTEN zegt, dat de heer Musters dan ook niet moet be
weren, dat de man van 's morgens 8 tot 's avonds 8 onafgebroken
in dienst zou moeten zijn. Spreker blijft er bij, dat het tegen
woordige salaris van den opzichter ruim voldoende is voor de maan
den, dat do bad- en zweminrichting geopend is. Al hetgeen er verder
bij gehaald ie, is naar 6prckers meoning slechts franje om het aan
stellen van een directeur met een salaris van f.1500,— - f.2000,
goed te praten en spreker zal zich daar tegen blijven verzetten.
Wat de kwestie der vriendjespolitiek betreft, zegt spreker daar
nu niet verder op te zullen ingaan. Spreker meent in deze duide
lijk genoeg geweest te zijn en heeft daar niets aan toe te voegen.
Spreker heeft zijn opmerkingen gemaakt in het belang van de ge
meente en dan kan de wethouder zulks wel onfatsoenlijk vinden en
laag bij den grond, maar dan wil spreker daar wel op zeggen, dat
hij zeker van wethouder Meerbach niet verwacht een les in fatsoen
te krijgen. Het gaat steeds meer lijken, zegt spreker, op het
versje, dat we vroeger op school leerden: Aan een boom zoo vol
geladen, mist men 1 of 2 pruimpjes niet. Het eenige verschil ie
slechts, dat men tegenwoordig wel kan spreken van 5 of 6 pruimpjes.