- 2 -
gen worden aangegaan. Voor latere controle acht spreker zulks wel
gemakkelijk.
De heer KIEPE juicht deze voorstellen toe, omdat hiermede een
eind gekomen is aan de kasgeldleenings-politiek Naar sprekers mee
ning geeft dit een veel geruster gevoel, al wil hij gaarne erkennen,
dat er met het aangaan der kasgeldleeningen wel eenig voordeel Ven
batP van de gemeente bereikt is. Spreker meent de kasgeldleenings-
politiek het best te kunnen vergelijken met een werkman, die weke
lijks f.25,verdiende en daarmede behoorlijk rond kon komen, doch
door zijn buren werd opgestookt om te gaan smokkelen, waardoor hij
in een nacht f. 50,a f.60,zou verdienen. De man gaf daar ten
slotte gehoor aan en het ging enkele nachten goed, maar daarna liep
hij tegen de lamp en kwaa. hij in de gevangenis terecht. Zijn vast
weekloon was hij nu ook kwijt en iedereen zal het wel met spreker
eens zijn, dat die man beter had kunnen houden wat hij oorspronke
lijk had
Het verheugt spreker dan ook, dat het college thans de gevaar
lijke kasgeldleenings-politiek hoeft verlaten en met deze voorstel
len voor vagte leeningen is gekomen.
De heer BROEKMANS zegt dat de vergelijking van den heer Kiepe wel
eenigszins juist is. De geheele kasgeldleeningspolitiek is een specu
latie geweest, waaraan de gemeente intusschen een aardig centje ver
diend heeft. Aan deze financieele politiek is het ook te danken ge
weest, dat de straat belasting vorig jaar niet verhoogd behoefde te
worden. Men kan dan ook niet anders zeggen, dan dat de gemeente, nu
er bij het aannemen van deze voorstellen niet langer risico behoeft
te worden gedragen, er zeer redelijk is afgekomen.
De heer VERLINDEN onderschrijft volkomen hetgeen door den heer
Broekmans naar voren gebracht werd. Niet alleen heeft de gemeente
aan de kasgeldleeningen een aardig bedrag verdiend, maar bovendien
is de rente der vaste leeningen nu voor de gemeente altijd nog lager
dan die der oorspronkelijke leeningen.
De heer BECHT meent, dat er toch iets bijzonders gebeurd moet zijn
wanneer soreker nagaat, dat 14- dagen geleden nog machtiging door het
college werd gevraagd om kasgeldleeningen aan te gaan tot een maxi
mum rentepercentage van 3^ en nu voorgesteld wordt tot het aangaan
van een vaste leening tegen 3,65%. Spreker vraagt, of de gemeente
geen kasgeldleeningen meer kan krijgen en daarom verplicht is deze
voorstellen voor vaste leeningen aan te nemen?
De VOORZITTER merkt op, dat het geld sinds de vorige vergadering
weer goodkooper is geworden. Het college heeft zelfs nog een aanbod
gekregen tot verlenging van een der kasgeldleeningen tegen 2-L
Spreker wijst er op, dat de gemeente nog kasgeld genoeg kan krijgen.
Daar do raad zich echter heeft uitgesproken voor het aangaan van
vaste loeningen en ook de commissie voor de gemeente-financiën van
oordeel was, dat de tijd om een einde te maken aan de kasgeld
leeningspolitiek was aangebroken, hebben B W daar gehoor aan ge
geven en zijn daarom deze voorstellen voor vaste leeningen aan den
raad voorgelegd. Spreker wijst er verder op, dat de punten 1 en 2
oud geld betreft. Inderdaad is er goed verdiend, zegt spreker,met
de kasgeldleeningen. Wanneer men de boetebetalingen ad f.19000,
van hetgeen verdiend is, aftrekt, dan blijft er nog altijd een be
drag van f.20.000,ten bate van de gemeentekas over. Door het
langere uitstel van het aangaan van vaste leeningen is er nu ook
nog meer verdiend dan anders het geval geweest zou zijn. Spreker
meent dan ook, dat er alleszins aanleiding bestaat om over dezen
gang van zaken tevreden te zijn.
Spreker brengt dan punt I van de agenda in rondvraag.
Do heer JUTEN vraagt, waarvoor de leeningen, ter vervanging waar
van nu deze leening wordt aangegaan, gediend hebben?
De VOORZITTER zegt, dat de heer Juten zulks in de begrooting kan
v ind en
De heer JUTEN vraagt, of dat dan niet verloren gaat door deze
nieuwe leaning?
De VOORZITTER antwoordt ontkennend.
Zonder hoofdelijke stemming wordt ten aanzien van punt I dan over
eenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
Oolc punt II van de agenda wordt zonder hoofdelijke stemming door
den raad aangenomen.
Ten aanzien van punt III merkt de heer WaLDER nog op, dat hij
niet kan beoordeelen, of het moment voor het aangaan van deze lee-