8 -
daarvoor de daad. Ik zou over dit thema - de werkverschaffing - nog
verder kunnen doorborduren, maar ik heb mij voorgenomen alleen er
maar over te spreken, wanneer dit mij noodig lijkt en noodig is,
Ik beschouw dit, omdat ik zelf arbeider ben, tot een moreelen olicht,
hoewel mij zulks niet kan worden opgedragen, door niemand. Daar zal
ik alleen zelf over oorcleelen.
Er is wel eens geschreven in een dagblad ter plaatse, dat de
Katholieke arbeiders-afgevaardigden ondergeschikten zouden zijn van
de thans zittende wethouders en naar hun fijnen zouden moeten dansen.
Een grovere onwaarheid is niet denkbaar en kan niet beter gedebiteerd
worden. Daar is niets, naar ook niets van waar, ei.pt verklaar ik hier
openlijk en ronduit.
Dat de arbeiders mede de R.K.raadsfractie hebben gevormd, zegt
toch niets; dat is toch iets gewoons en ieders goed recht. In deze
fractie brengen wij onze persoonlijke inzichten naar voren, doch zijn
geen "paladijnen", zooals dat voorheen was in een andere fractie en
de leden van den raad, deel uitmakende daarvan, verdicht werden te
zeggen bij de algemeene beschouwingen wat hun getypt of geschreven
werd medegegeven. Hun eigen meening mochten zij niet eens zeggen,
In onze gevormde Katholieke raadsfractie is dat niet zoo. Als^arbei-
ders houden wij het recht aan ons om te zeggen wat wij willen en ver
zwijgen wij niets en voor niemand, wat ons goed recht daartoe is en
dat wordt in onze fractie ook gewaardeerd. Was dit echter niet het
geval, dan, geloof me maar gerust, zat ik hier niet langer. In de
Katholieke raadsfractie is ieder vrij om z'n meening te zeggen over
de verscnillende zaken de gemeente en de gemeenschap rakende, en zoo
behoort het ook te zijn en niet anders. Dat dit in onze fractie ge*.
beurt, zal U wel eens duidelijk zijn gebleken, we zijn het niet altyd
en overal over eens.
De thans zittende wethouders moet ik respecteeren voor het werk
dat zij tot heden in het beleng van de gemeente en de gemeenschao
hebben gedaan. Menechen zijn menechen, dat zijn ook zij en fouten
zullen en kunnen altijd genaakt worden. Kaar dat zegt toch op zich
niets. De mensch, die in z'n. leven geen fouten zei mpken, moet nog
geboren worden en met dit voor oogen en deze wo tun schat) zal ik het
werk van de wethouders steeds met aandacht blijven volgen en ik hoop
daarbij dat zij nog zeer veel goeds voor de gemeente en de gemeen—
bcnap zullen kunnen doen gedurende hun nog restende zittingsperiode.
Er zijn misschien leden, die het hiermede niet met me eens^zijn* det
is ook hun goed recht, meer kritiseeren op futiliteiten die soms het
elachelijke nabij komendat vind ik onjuist. Misschien dat ik door
dit te zeggen van repliek gediend zal worden en als dat zoo is,welnu
wacht zulks af en zal op kalme wijze daaroo van antwoord dienen.
- bezie en beschouw echter het lidmaatschap van den raad van een
algemeen en breed standpunt, niet van een eng en kleingeestig, waar-
ge schaad80"*^11hapsbelangen niet worden gediend, doch wel mede worden
college van B W, dat thans voor een moeilijke,
Zeer moeilijke bestuursperiode zit, zijn beste krachten zal blijven
geven voor de gemeenschap en onze gemeente,
Jr*i^nh^°r df Vo?fzittcr* Over de begrooting zelve zal ik thans niets
heb f1 jog wel op terug bij de behandeling daarvan. Thans
neD ik m eerste instantie het mijne gezegd.
De heer JUTEW soreekt als volgt:
Mijnheer de Voorzitter, Alvorens over te gaan tot mijn eigenlijke
beschouwing, zou ik willen beginnen met mijn dank te betuigen aan die
leden van den raad, die hebben bewerkt, dat de oehendeling der begroo—
tmg tot een gunstiger tijdstip iB uitgesteld, waardoor het thans°ook
voor de zakenmenschen mogelijk is geworden deze .oelgngrijke vergade
ring bij te wonen, Daarbij wil ik een woord van verbazing uitspreken
over net gezegde van den neer de Moor, als zouden de leden maar tijd
moeten vinden om de begrooting te behandelen. Van hem, die ternauwer
nood twee jaren het Bergen op Zoomsche leven kent, had ik een derge
lijke opmerking allerminst verwecht.
ien beschouwing dan naar aanleiding van de begrooting te houden
omtrent de algemeene positie onzer gemeente en ontrent de resultaten
van het bestuursbeleid, kan weinig anders dan oeseimistisch zijn.
J «zelve gaan ons hierin voor, wanneer zij in hun begeleidend
sc rijven tot de begrooting en later in hun antwoord op het algemeen