h
arbeiders, die over het algemeen God zi.j dank met werklust bezield
zijn, tot niets doen werden gedwongen. Ik vind het nog bedroevender
dat de jongere arbeiders, die tot nu toe nog nimmer de kans hebben
gehad om te werken, ook thans nog niet de gelegenheid hebben ge
kregen, al was het maar in werkverschaffing, om de hand aan den
ploeg te kunnen slaan. Wij mogen niet uit het oog verliezen, dat
deze jonge arbeiders als maar ouder worden, dat zij komen op een
leeftijd, dat het volle leven ook hen tegenlacht en dat zij aan de
andere zijde hun jong leven verloren zien gaan omdat hun de gelegen
heid wordt ontnomen om in deze maatschappij een menschwaardig be
staan te kunnen verkrijgen. Ik heb daar straks, I ijnheer de Voor
zitter, gewezen op een gebrek aan samenwerking; laten we er toch
vooral voor zorgen, dat er samenwerking komt, ook in uw college,
want was dat niet de oorzaak, dat dit jaar werkobjecten uitbleven?
Zorg er toch^voor, Mijnheer de Voorzitter, dat het Dagelijksch
Bestuur als één man staat achter de belangrijke werkobjecten, die
in hoogere instantie de goedkeuring moeten verkrijgen. Ik vertrouw,
dat het college dit jaar niets onbeproefd zal laten om er voor te
zorgen dat onze werklooze arbeiders, die toch ook even zoo goed als
ieder ander recht hebben op een behoorlijk en menschwaardig bestaan,
voldoende werk zullen krijgen en dat belangrijke werkobjecten,
waarop we reeds zoo lang zitten te wachten, zullen kunnen worden
uitgevoerd. Bij U, wethouder Meerbach, dring ik er op aan, dat door
U meer contact wordt gezocht met uw respectievelijke raadscommis
sies, laat ook hier een goede en innige samenwerking het paro vl
zijn.
Het heeft voor mij een ernstig punt van overweging uitgemaakt
op welke wijze het nog aanwezige tekort zal moeten worden gedekt.
Verlaging der diverse posten in deze begrooting lijkt mij niet
mogelijk, omdat deze reeds tot het uiterste zijn beperkt. Dan
blijven er nog open twee mogelijkheden om het ontstane tekort te
dekken. Aan den eenen kant hot opvoeren van het aantal opcenten der
personeele belasting, aan de andere zijde het verhoogen van andere
belastingen. Ik wil direct zeggen, dat ik geen voorstander ben van
verhooging der per soneele belasting omdat men hierdoor de toch al-
zoo onbillijke belasting nog onbillijker maakt. Ik hoop bij de
puntsgewijze behandeling van deze begrooting bij het desbetreffend
punt de reden, waarom ik voor verhooging dezer belasting ben, nader
uiteen te zetten, In verband met het belang voor den middenstand
begrijp ik niet, waarom den raad niet heeft bereikt een verzoek om
toe te treden tot de borgfondsenwetBen ik goed ingelicht, dan is
dit verzoek wel bij B .7 geweest en heeft dit college zonder de
meening van den raad hierover te hooren, op dit verzoek afwijzend
eschikt. U begrijpt, Mijnheer de Voorzitter, dat ik dit niet zonder
meer kan laten passeeren omdat ik weet dat juist door de toetreding
tot deze borgfondsenwet vooral de kleine middenstend geholpen kan
worden. Ik zal dan ook binnenkort een voorstel bij den raad indie
nen om alsnog tot genoemd fonds toe te treden.
Ik wil nog in dit verband iets zeggen over de wekelijksche markt.
'fat "'oe:n eeri voorstander van de markt, maar on
middellijk laat ik hierop volgen, dat de tegenwoordige werkwijze
van de wekelijksche markt mij geenszins kan bekoren. Was de weke
lijksche markt aanvankelijk een markt die aanvullend werkte, thans
gaat het er veel op lijken, dat de markt wordt een groot warenhuis
aat echter een nog veel ernstiger concurrent dreigt te worden dan
we lk groot winkelbedrijf ook. K.i. moet de markt zijn een instituut
dat ons brengt artikelen, waaraan in onze stad en in onze omgeving
een teKort is. Ik keur het af, dat onze wekelijksche markt wordt
uitgebreid tot halfweg de Vleeschhal en Hoogstraat en dring er dan
ook bij uw college op aan om maatregelen te nemen, dat deze weke
lijksche markt wordt ingekrompen voor wat de ruimte betreft. Billijk
SS -S gsvonden als het marktgeld sok was verhoogd, omdat ook
qtiii fS 5 ten l00p V8n dit ^aar zi^n 1asten heeft zien
niet iïgaaSar echter nie* mogelijk is, zal ik hierop verder
wii^ikw^°C?vbe2iS bSn °P vers°hillende toestanden in onze stad te
wS +S n°g even uwe aandacht vestigen op den onhoud-
dat ik niptaS S onze haven. Ik weet wel, Mijnheer de Voorzitter,
en ik ral eer8t8 ben die deze zaal over onze haven spreek
00k S wel niet oe laatste zijn, maar toch meen ik de