- 27 - palingen van de gemeentewet, wat spreker beweert niet het geval te zijn, dan moet hij wijzen op de inconsequentie welke door lijst 12 zelf begaan is net den brief van 6 Augustus, waarin de andere groepen werden uitgenoodigd tot een bespreking betreffende de wethoudersverkiezingen. Verder moet hij den heer van Hasselt opmerken, dat deze ver keerd geluisterd heeft, wanneer hij het spreekwoord van eigen roen heeft een onaangenanen geur op spreker wil toepassen.Inners, spreker heeft niet gezegd, dat dit college goed is. Hij heeft het geen door hen bij de algeneene beschouwingen in eerste instantie naar voren gebracht werd, ditmaal ook op papier gezet en leest daarom nogmaals voor, wat hij ten deze gezegd heeft. De beoordee ling of dit college goed is, laat spreker gaarne aan de heeren over, maar z.i. kan zulks thans nog niet beoordeeld worden, dat kan in den loop van de vier jaren misschien konen en dan nog slechts als niet doorgewerkt wordt door de heeren op een wijze zooals nu gewerkt ie. Spreker meent overduidelijk geweest te zijn bij zijn beschouwingen, waarbij hij niet al te zeer heeft willen ingaan in het verleden der Bergen or) Soomsche politiek. Ondanks dit verleden niet aangenaam is geweest, hoopt hij in de naaste toekomst tot samenwerking te komen van den geheelen raad. Het is niet sprekers bedoeling om in de toekomst gespaard te blijven van critiek, integendeel, dat iedereen deze volop geve, maar dan een reeële critiek. Alleen dan kan men bereiken, dat besluiten en beslissingen genomen worden, waarbij de gemeente in goede banen wordt geleid. De VOORZITTER ber.rmt, dat do heer Musters als raadslid inder tijd gekomen is met het voorstel om het maken van het rioleerings- plan op te dragon gr> i het ingenieursbureau Bongaerts, waartoe door den raad toen ook besloten is. Wat de kwestie der revolvers bij de politie betreft, is spreker van meening, dat er voor eiken agent een revolver is. Hij zal hiernaar echter alsnog informeeren. Daar thans alle leden de gelegenheid gehad hebben om in tweede instantie het woord te voeren, wil spreker hiermede de algemeene beschouwingen beëindigen. De heer JUTEN ie het hiermede niet eens en vraagt alsnog het woord. Hij wil nog antwoorden op hetgeen door den heer De Moor te zijnen aanzien gezegd is. De VOORZITTER is van meening, dat hier niet op ingegaan kan worden. Het is usance, dat de algemeene beschouwingen in twee in stanties gehouden worden, en wanneer den heer Juten nu het woord verleend zou moeten worden, zou er een derde instantie aan worden toegevoegd. De heer JUTEN bestrijdt de meening van den Voorzitter en is van oordeel, dat hij het recht heeft on te antwoorden op hetgeen door den heer De Moor naar voren gebracht is, temeer daar de heer De Moor in eerste instantie niet gesproken heeft en spreker dus geen gelegenheid gehad heeft daar iets over te zeggen. Spreker vraagt dan het woord voor een persoonlijk feit. De VOORZITTER vraagt, of de" heer Juten dan beleedigd is. De heer JUTEN antwoordt bevestigend. De VOORZITTER ontkent het. De heer SCHEFFELAAR is van meening, dat het niet opgaat,dat de heer De Moor in eerste instantie niet spreekt en met zijn op merkingen komt na de overige sprekers in tweede instantie, waar door de leden van den raad niet meer in de gelegenheid zijn daarop van antwoord te dienon. De VOORZITTER is het daarmede niet eens. De heer VAN HASSELT vraagt het woord voor een persoonlijk feit. De VOORZITTER vraagt voor welk persoonlijk feit. De heer VAN HASSELT zegt, dat hij een persoonlijk feit heeft ten aanzien van de leiding van den Voorzitter. Spreker is van meening, dat de leiding van den Voorzitter in deze verkeerd is door den heer De Moor de gelegenheid te geven om het woord te voeren in tweede instantie, zonder dat de leden van den raad daarop nog antwoorden kunnen. De VOORZITTER zegt het verkeerde van zijn leiding in deze niet in te zien. De heer VAN HASSELT zegt het heel goed te vinden, maar dan moet de Voorzitter er rekening mee houden, dat het niet te pas komt, dat een wethouder den leden van den raad de kans ontneemt hem te antwoorden door pas in tweede instantie met zijn opmerkin gen te konen. Dat is volgens spreker niet reëel.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1936 | | pagina 53