- 26 -
die spreken voor zichzelf.
De heer van Hasselt heeft het verder gehad over werkobjecten
welke door spreker zijn voorgesteld, en die z.i. niet nieuw zijn.
Dat ze niet allen nieuw zijn, daarmede kan spreker het wel eens
zijn, maar ze zijn noodzakelijk, en dan gaat het er niet om,wie
er al eerder over gesproken heeft en of ze al eerder in den raad
ter 'sprake kwamen, maar of ze zullen worden uitgevoerd. Men moet
niet denken, dat het spreker te doen is om eigen eer. Hij heeft
lak aan eer, maar hij zal er voor werken, dat een toestand als
op den Antwerpschenstraatweg, waar de mensohen geregeld onder
water loepen," uit de wereld wordt geholpen. Nu kan men het over
spreker,in verband met deze plannen, wei hebben ais een Mussolini,
maar dan zou hij willen zoggen: had ik i aar do macht van een
Mussolini, dan werden die plannen Loader meer uitgevoerd en had
ik den raad niet noodig. Thans echter zai de raad, die regeert,
ze moeten doen uitvoeren en niet spreker. Hetzelfde is het geval
met de Moerstraatschebaan. Eerst moet het uitbreidingsplan daar
worden vastgesteld, voordat er iets anders kan gedaan worden.
Spreker vindt het dan ook gelukkig, dat men in Den Bosch dit
begrepen heeft, waardoor het misschien mogelijk zal zijn reeds
volgende week die plannen opnieuw in den raad te brengen.
Als wethouder van de leut wil spreker ook iets zeggen over de
carnaval. Eerst wil spreker echter even antwoorden op de kwestie
van het gemengd b^den. Zooals deze zaak door den heer van Hasselt
is voorgestel!, 3zij niet juist. Er is door ons college ge
vraagd, "of de a in principe besluiten kon tot het scheppen
van'een gelege -noi voor volksbaden aan het contre-escarpeen
daarbij is duidelijk naar voren gebracht, dat voor een behoor
lijke scheiding van beide secten zou worden gezorgd. We kennen
dus hieromtrent de meening van den raad. In verband echter met
een voorstel, dat den raad in de volgende vergadering zal be
reiken, kan spreker thans op deze zaak niet verder ingaan.
Er is hier ook gesproken over het verdoelen van verschillende
baantjes, en het houden van ruggespraak ten aanzien van de wet
houdersverkiezingen, Dat zou in strijd zijn met den door ons
afgelegden zuiveringseed. Er is echter "een sprake van, dat wij,
aan wie dan ook, iets zouden hebben eloofd. De heer van Hasselt,
die jurist is, weet heel goed, waarover esproken is en dat het
alleen ging om te komen tot een '~"oo ooloid bij het besturen
der gemeente. Dat was precies hetzelfde, als hetgeen de heeren
van lijst 12 van ons verlangden. Toon wij dit deden warener
geen baantjes te verdeelen, want die waren er eenvoudig niet.
Wat de carnaval betreft, is de n -er Scheffelaar in principe
daartegen, zegt spreker, en een dergelijk principe heeft men te
respecteeren. Spreker is Katholiek en als zoodanig is hij abso
luut tegen alles wat er om de carnaval heen gebeurt, maar het
zou hem werkelijk spijten, wanneer de carnaval, zooals die hier
a.s.Dinsdag - en daarmede bedoelt hij dan den optocht - gevierd
wordt, zou moeten verdwijnen. Deze onschuldige leut mag een
mensch z.i. gerust hebben en het kan volstrekt geen kwaad,oo.^
niet in moeilijke tijden, dat er eens een ^keer hartelijk gelachen
wordt en dat er echte leut is. Wat daarvoor en daaromheen ge
beurt, kan men van hem cadeau krijgen en brengen waar het thuis
hoort, maar dat behoort niet tot sprekers terrein, doch tot de
bevoegdheid ven den Voorzitter. Misschien dat wij daarop eenigen
invloed kunnen uitoefenen, maar in elk geval is de tijd daar nu
te kort voor. Spreker meent met deze opmerkingen naar aanleiding
van hetgeen hier naar voren gebracht is, wel te kunnen volstaan.
Wethouder MUSTERS wil naar aanleiding van de opmerking van
den heer Scheffelaar over medewerking der vakorganisaties voor
den cursus voor jeugdige werkloozen, er op wijzen, dat hij van
die zijde juist veel medewerking gehad heeft. Wat het riolee-
ringsplan betreft, zegt spreker zelf indertijd het voorstel in
den raad te hebben gedaan om dit door het bureau Bongaerts te
laten uitwerken, waartoe de raad toen, naar spreker meent, een
bedrag van f.2000,— voteerde.
Wethouder MEERBACH wenscht naar aanleiding van de besprekingen
in tweede instantie, slechts enkele korte opmerkingen te maken.
Hij moet zich daarbij weer tot den heer van Hasselt wenden,omdat
deze enkele onjuistheden al dan niet bewust heeft gelanceerd.
De eerste is de methode waardoor we gekomen zijn tot deze samen
stelling van het college. Als die in strijd zou zijn met de be-