- 23 - Wethouder MEERBACH zegt voor deze kwestie de commissie niet ge hoord te hebben omdat hij van meening is, dat zulks niet noodig is wanneer het iets betreft, waarbij de gemeente aan de hand van de wet toch verplicht is de gevraagde medewerking te verleenen. Dit bespaart kosten voor de gemeente - commissievergaderingen kosten ook geld - terwijl er tevens door voorkomen wordt, dat noodeloos misschien kostbare tijd der leden in beslag genomen wordt, welke beter besteed had kunnen worden. De heer BOSCHMAN merkt op, dat de wethouder in een dergelijk geval de stukken dan beter kan laten circuleeren. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten. YTV BEHANDELING VAN INGEKOMEN RECLAMES TEGEN DEN AANSLAG IN Da STRAATBELASTING VOOR HET DIENSTJAAR 1915. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten. De VOORZITTER verleent dan het woord aan den heer Verlinden voor het houden zijner interpellatie. De heer VERLINDEN zegt den raad zeer erkentelijk te zijn voor de hem verleende toestemming om met een enkel woord te mogen spre ken over de te plaatsen beelden in het stadhuis. Diep zal hij dit maal niet op deze kwestie ingaan omdat wellicht de raad later hier over voldoende van gedachten kan wisselen. 't Zal vele leden van den raad zijn opgevallen, zegt spreker, dat voor eenigen tijd gedurende eenige weken in den voorgevel van het stadhuis een beeld heeft gestaan, voorstellende de gerechtig heid. Plotseling is het beeld uit de nis verdwenen en niemand heeft er later meer iets van gezien of gehoord. Dit beeld is vervaardigd door een Bergenaar, waartoe B W, als spreker zich niet vergist, opdracht hebben gegeven. Spreker zou aan het college eerst even een vraag willen stellen; Is het waar, dat door het rijksbureau voor monumentenzorg te Den^ Haag de opdracht aan dezen Bergenaar is ontnomen en zoo ja, is dit geschied in overleg en met toestemming van het college van B W? De vraag, die spreker daarop zou willen stellen is deze: Is het 't college van B W bekend, dat het rijksbureau voor monumenten zorg reeds aan een ander persoon opdracht heeft gegeven tot het vervaardigen van drie beelden voor den voorgevel? Alvorens verder te gaan, had spreker op deze vraag gaarne eerst een antwoord. Mogelijk kan dat antwoord spreker reeds volkomen be vredigen. De heer WALDER vraagt, of omtrent deze kwestie niet een schrij ven bij B W is ingekomen? De VOORZITTER zegt op vraag 1 van den heer Verlinden te kunnen antwoorden; neen, terwijl ook op de tweede vraag het antwoord ont kennend luidt. Hij zou echter willen verzoeken in verband met het stadium, waarin deze zaak thans verkeert, daar nu niet verder op in te gaan. Er is inderdaad een schrijven hieromtrent bij B VJ ingekomen en daaromtrent zijn aan verschillende instanties inlich tingen gevraagd. Zoodra dat antwoord binnen is, komt de heele zaak in den raad. De heer VERLINDEN heeft gemeend deze zaak toch nu alvast ter sprake te moeten brengen om te voorkomen, dat de definitieve op dracht door de commissie aan een ander zou worden gegeven voordat de raad zich hieromtrent heeft uitgesproken. De VOORZITTER is van oordeel, dat men beter rustig kan afwachten tot de zaak zoover is, dat ze in een volgende vergadering van den raad met vcl'i?dige kennis van zaken kan worden behandeld. De heer VERLIJDEN wil het dan hebben over het tweede gedeelte zijner interpellatie, n.l. de Oude Stationsweg. Bij den aenvang van dit jaar heeft de Voorzitter van den re,ad in z'n Nieuwjaarsrede de verheugende mededeeling gedaan, dat de Oude Stationsweg, Stationsplein en omgeving binnen een maand van een nieuw wegdek zouden worden voorzien. Geduldig hebben vele in gezetenen onzer gemeente zitten wachten op het moment, dat het oude rijvlak zou worden opgebroken om door een ni uw te worden ver vangen. Het bleef en bleef maar duren. Verschillen ie malen heeft spreker den burgemeester gevraagd of toch eindelijk met het werk kon worden begonnen. Steeds wees de burgemeester op de vele moei lijkheden, die er bij de besprekingen waren ontstaan tusschen het gemeentebestuur en de Ned.spoorwegen, maar telkens kreeg hij daar bij de verheugende mededeeling, dat thans de zaak zoo goed als in orde was. Spreker gelooft echter, dat hij en velen met hem, blij

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1936 | | pagina 178