- 5 -
dat de leden "bij het uitbrengen van hun stem daarmede rekening zul
len houden. Spreker hoopt, dat de best geschoolde, degene, die het
meeste vertrouwen heeft langs alle kanten en de beste aanbeveling,
door den raad benoemd zal worden.
Wethouder MUSTERS vraagt het woord voor een persoonlijk feit.
Hij wil niet nagaan, welke autotochtjes de heer Juten vroeger
maakte, maar er slechts op wijzen, dat het hem bevreemde, dat de
heer Juten hier aan spreker het verwijt maakt van eigtn belang.
Spreker had het genoegen, als men het zoo noemen mag, cm acht jaren
als raadslid met den heer Juten te mogen samenwerken en heeft daar
bij wel zoo een en ander ondervonden. Daarom evbaast het spreker
te meer, dat het juist de heer Juten is, die hi-„r een ander eigen
belang durft te verwijten.
De heer WALDER merkt op, dat het hier gaat om de voordracht voor
een directeur en dat het z.i. niet aangaat daarbij persoonlijke
aangelegenheden in het geding te brengen,zooals de heer Juten doet.
Men heeft volkomen het recht om aanmerkingen te maken op de voor
dracht en deze zoo noodig te renvoyeeren om er andere namen op te
krijgen, maar het is naar sprekers meening funest de besprekingen
te voeren in de richting, waarin de heer Juten dat doet. Spreker
betreurt het, wanneer men op die manier verder zou gaan, omdat dit
tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven en tot harde woorden
zou kunnen leiden.
De heer VAN HASSELT zou enkele vragen in verband met deze voor
dracht willen steil in, en wel op de eerste plaats of de commissie
voor het openbaar slachthuis over deze voordracht is gehoord? Bij
de stukken heeft spreker geen advies van die commissie gevonden
en als dat niet gevr-ag: is, zou spreker graag vernemen, waarom het
niet gevraagd is. On de tweede plaats zou spreker willen vragen,of
het college zich voldoende rekenschap gegeven heeft van het feit,
dat Prof.Berger als hoofdinspecteur van den rijkskeuringsdienst
geschreven heeft, dat niet iedereen, die hier als directeur be
noemd zal worden, belast zal worden met de exportkeuring. Het gaat
hier bij spreker om de exploitatie van het slachthuis, hetwelk in
normale tijden voor een groot gedeelte op den export is aangewezen.
Nu weet de wethouder van hot slachthuis heel goed, dat ook bij de
tijdelijke benoeming de hoofdinspecteur geweigerd heeft den door
spreker bedoelden persoon met de keuring voor den export te belas
ten, ondanks alle pogingen, die daartoe werden gedaan. Het is
spreker bekend, en hij heeft daarvan toevallig ook een brief ge
zien, dat dit ook in de toekomst niet zal gebeuren, zelfs niet
wanneer die persoon vast aangesteld wordt. Spreker heeft dien brief
in zijn bezit. De exportkeuring werd daarom opgedragen aan den heer-
van Hal, die daarvoor nu slechts enkele keeren naar hier komt,doch
in de toekomst, als het slachthuis weer meer op den export zal zijn
aangewezen, wel geregeld hier zal moeten zijn. Naar sprekers mee
ning is het voor het slachthuis van het grootste belang, dat de to
benoemen directeur ook gemachtigd wordt voor de exportkeuring en
daarom zal daarmede bij de benoeming ook rekening moeten worden
gehouden.
De heer BEGHT is ver", -aod, dat het salaris van dezen functiona
ris nog op hetzelfde peil is gehandhaafd.
De VOORZITTER zegt, dat dit thans niet aan de orde is.
De heer BEGHT is van neoning, dat het salaris met deze benoeming
nauw samenhangt en hij er darrom over spreken kan.
De VOORZITTER is hot -lier niet mee eens en wijst er op, dat het
salaris voor deze functie door den raad zelf in een zijner vorics
vergaderingen is vastgesteld.
De heer BECHT zegt,dat hij er toen ook op tegen was. Nu er een
nieuwe functionaris benoemd moet worden, is dit naar sprekers
meening een geschikte gelegenheid om dit salaris te verlagen. Z.i.
begrijpen echter B W den ernst van den tijd niet en wordt alles
maar op den rug der belastingbetalers geschoven.
Ds hoer SCHEFFELAAR stelt voor, de voordracht naar B W te
renvoyeeren om deze met meerdere bekwame personen aan te vullen.
De VOORZITTER zegt,dat het voorstel van den heer Scheffelaar
in strijd is met de wet, omdat daarin voorgeschreven is, dat deze
voordracht slechts uit twee personen mag bestaan.
Wethouder MEERBACH wil op de eerste plaats opmerken, dat het
beneden zijn waardigheid is in te gaan op do insinuaties van den
heer Juten. Wat het zakelijke betreft, dat hier naar voren gebracht
is, is het volgens sprekers persoonlijke meening onjuist over deze