- 23 - Bij artikel 10 zegtde heer SCHEFFELAAR "bezwaar te hebben tegen den termijn van 5 jaren, binnen welken geen nieuwe aansluitingen tot stand kunnen worden gebracht. Voobestaande panden, waarvan de bewoners de gelegenheid gehad hebb m om aan te sluiten, vindt spreker dit niet erg, maar wel voor nieuwe panden. Het is toch heel goed mogelijk, dat na de sluiting van den termijn welke voor aan sluiting is opengesteld, een stuk grond verkooht wordt en daarop een woning wordt gebouwd. Volgens de onderhavige bepaling kan een dergelijke woning dan geen aansluiting krijgen voordat die 5 jaren verloopen zijn. Dit vindt spreker niet juist. De heer JUTEN is het in aeze geheel eens met den heer Scheffe- laar. Er zijn in de gemeente verschillende gedeelten, waar het in verband met uitbreiding en nieuwe bebouwing, niet mogelijk is 5 jaren te wachten op aansluiting. Spreker geeft toe, dat een gesloten wegdek niet telko-voor een nieuwe aansluiting kan worden opgebro ken, maar dit bezv r geldt niet voor keibestrating en andere weg verhardingen. Wethouder MEEREACU wijst er op, dat het niet gebruik maken van de gelegenheid om aan te sluiten, meermalen op een soort dwarsheid blijkt te berusten. Door dit artikel worden dergelijke dwarse ele menten tegen zich zelf beschermd. De heer JUTEN is van meening, dat het niet aansluiten niet altijd op onwil of dwarsheid berust, maar ook wel een kwestie van onmacht kan zijn. Het is toch heel goed mogelijk, dat iemand op een gegeven moment niet tot aansluiting kan overgaan omdat de daarvoor noodige financiën hem ontbreken, en dat een half jaar of een jaar daarna dat bezwaar voor hem niet meer bestaat. Wethouder MEERBACH zegt, dat daarom ook in de verordening is vastgelegd, dat bijzondere gevallen ter beoordeeling van burge meester en wethouders blijven. Zonder hoofdelijke stemming wordt het artikel dan ongewijzigd vastgesteld. Bij artikel 13 is de heer JUTEN van meening, dat de woorden "klaarblijkelijk aanstonds" in den on een na laAtsten zin duide lijkheidshalve beter vervangen kunnen worden door de woorden "zoo mogelijk aanstonds". Wethouder MEERBACH gelooft niet, dat de duidelijkheid van de redactie in het voorstel van B W hier te wenschen overlaat. Zonder hoofdelijke stemmi^ wordt het artikel ongewijzigd vast gesteld Bij artikel 19 merkt de he^r J"?E*T op, dat in den tegenwoordigen tijd ook bij de bedrijven wel vele kwitanties niet direct betaald zullen worden. Om nu zoo iemand, die wel betalen zal, maar op hot oogenblik dat de kwitantie komt, niet kan, een boete op te leggen van 50 cent, vindt spreker, met het oog op de tegenwoordige tijds omstandigheden, niet juist. Hij zou dit dan ook veranderd willen zien, daar de arbeidende bevolking van deze bepaling het meest de dupe zal worden, omdat die in den tegenwoordigen tijd het minst in de gelegenheid is om direct te betalen. De heer DIELISSEN zegt het voorstel van den heer Juten te steu nen. Indien er toch een boete gesteld moet worden, zou spreker het bedrag daarvan willen bepalen op f.0,25. De heer KIEPE zegt,dat de ondervinding geleerd heeft, dat het noodzakelijk is een dergelijke boetebepaling in de verordening vast te loggen. Tot nog toe werd die boete ook steeds geheven, maar een bepaling waarop de directie zich voor het heffen dier boete beroepen kon, was er niet, en daarom is het juist, dat dit thans in de verordening is opgenomen. Naar sprekers meening hoort echter in deze verordening niet thuis de bepaling, dat de directie te allen tijde bevoegd is van iederen aanvrager of aangeslotene vooruitbetaling of zekerheid voor de betaling van het naar haar vermoedm verschuldigde te vorderen. Hij vraagt zich af, hoe de directie a at bedrag zou mee ten bepalen, daar zij tevoren niet weten kan wat een aanvrager verbruiken zal. Wethouder MEERBACH is van meening, dat er zich gevallen kunnen voordoen, waarin de directie dat recht moet hebben. Met het oog daarop behoort deze bepaling dan ook gehandhaafd te worden, even als die van de boete, welke in de praktijk steeds goed voldaan heeft. Zonder hoofdelijke stemming wordt het artikel hierna ongewijzigd vastgesteld.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1936 | | pagina 151