- 10 - van clen minister de zaak wel, wat de berekeningen betreft, eenigs- zins gewijzigd zou zijn geworden, maar Mijnheer de Voorzitter, zoo- als nu de zaak opgezet is, kan men altijd aan eiken factor komen bij de berekening, dien men wil hebben als men de loonen maar hoog gonoeg neemt of de laagste loonen buiten beschouwing laat. Ik kan nog niet inzien waarom wederom een vijf loonklassig stel sel moet worden ingevoerd, b.v. waarom routine-arbeiders. Ik voor mij beschouw het werk aan de gemeente en haar bedrijven geheel als routine-werk omdat men dagelijks in dezelfde tredmolen loopt en er niets bijzonders (bij hooge uitzondering) voorkomt. Want routine- arbeiders zijn zij, die eenige vaardigheid in het vak verkregen hebben en dat moet men toch van de gemeente-arbeiders verwachten die 15 of 20 jaren in dezelfde branche werken. En wat is een geoefen arbeider? Iemand dio zich inspant voor zijn werk, dus met volle energie zijn werk verricht en een geschoolde arbeider is een goed geoefende, die zijn vak grondig kent. Daarom, wanneer we het zoo bezien, dan vind ik het onnoodig een nieuwe rangindeeling te maken, tenzij de bedoeling is om met de loonen weer precies te kunnen doen als voorheen met de zesklassige indeeling. Want dat hier een voor deel voor de gemeente in zit, zou mij eerst duidelijk zijn,indien men aan de hand van de vierklassige en aan die van de vijfklaesige een totalen loonstaat had voorgelegd. Temeer daar deze 5 klassige indeeling tot verwarring of willekeur aanleiding kan zijn. Dit, blijkt uit het voorstel van de meerderheid van het college, want gaat men de rangschikking na, dan heb ik me afgevraagd, Mijnheer de Voorzitter, is er zooveel verschil onder de arbeiders der ge meente, dat men niet genoeg heeft aan grondwerkers, arbeiders en opperlieden, maar dat daar nog bij moeten komen gravers (of zijn dit bedoeld doodgravers?), plantsoenarbeiders, waarbij nog hand langers, terreinbewerkers bij de bedrijven, baggerliedenstal knechten, hulptuinlieden, evenals bij voerlieden stalbazen. En zoo zou ik nog meer kunnen opnoemen. En dan, Mijnheer de Voorzitter, de berekening van de loonen in het vrije bedrijf. Waarom maar bij drie gebleven, waarom niet aan gevraagd b.v. hulp bij tuinlieden of tuinknechten, wat die bij hoveniers verdienen; dan is het loon voor metselaars en timmer lieden te hoog genomen. Die varieeren van ^0 tot ^7 cent en geen 50 cent en opperlieden van 2^ tot 37 cent. Uit dit alles blijkt, Mijnheer de Voorzitter, dat men niet ge tracht heeft in overeenstemming mot den wensch van den minister het loon aan te passen aan het particulier bedrijf, maar om zooveel mogelijk de bestaande loonen te handhaven, waar men ook niet in geslaagd is omdat sommige arbeiders hun beklag bij mij al gedaan hebben. Ik vrees dan ook, Mijnheer de Voorzitter, dat deze loon regeling niet goedgekeurd zal worden. Tenslotte wil ik wijzen op den 5<f0 toeslag op tijdelijken zworen arbeid, gevaarlijken of vuilen arbeid, wat eveneens tot willekeu rige toepassing zal leiden. Want wat noemt men voor de arbeiders of vaklui vuile arbeid? Als soms een tuinman een kleedje moet uit kloppen of een metselaar een W.C.leiding moet doorsteken of een grondwerker de haven moet schoonmaken? Ik noem maar ter demonstra tie enkele dingen. En dan wat betreft den toeslag van 5<j0 vind ik geld°Verb0CaiS' daar overwerkureri in het ambtenarenreglement gere- Mijnheer de Voorzitter, dit alles in aanmerking nemende, niet omdat het hier bij mij gaat om de gemeente-arbeiders geen voldoende loon xü gevenkan ik mij niet veruenigen met deze nieuwe rang— indeeling en salarisregeling en ben ik het met de minderheid van he0 college eens, dat eerst de werking diene afgewacht van de aan genomen verordening, regelende den rang en de bezoldiging van de werklieden in dienst der gemeente vr.stgesteld in den raad van 27 December 193^. De heer BECHT wil op de eerste plaats zijn verwondering uit— spreken dat de oirculaire van den minister, die ingekomen is op 4 September 1935 me"': doel een salarisverlaging te doen ingaan op 1 Januari 1936, eerst thans behandeld wordt. Spreker krijgt hierdoor onwillekeurig den indruk, dat door B W lijdelijk verzet is gepleegd om op die manier die verlaging toch alvast voor een half jaartje tegen te houden. Hij vindt het ook eigenaardig, dat voor de werklieden wel een vergelijking is gemaakt met de loonen in het particulier bedrijf, doch voor de ambtenaren niet. Waarom moet voor deze laatsten nu een vergelijking getrokken worden met

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1936 | | pagina 138