- Ié -
XIIVOORSTEL TOT HET VERLEENEN VAN EEN C RED IET V*N TEN HOOGSTE
f3700."-TER BESTRIJDING V»N DE KOSTEN DER HERSTELLING V~N
DEN DIJK VnN DEN GEERTRUIDAPOLDER.
(Verzameling 1935 nr„l6l
Wethouder DE MOOR spreekt hierbij ongeveer als volgt;
Mijnheer de Voorzitter. In de vorige vergadering is over deze aan
gelegenheid veel gesproken en daarbij is door mij als antwoord op
de interpellatie van den heer van Hasselt een verklaring afgelegd
waarin is gezegd, dat door dit college niets anders is gedaan dan'
een gegeven opdracht door ged,staten, die het vroegere college
had verzuimd, uit te voeren. Van die door mij afgelegde verklaring
neem ik thans, na een grondige studie der aanwezige corresponden
tie, niets terug, en ik voel mij genoodzaakt, Mijnheer de Voor
zitter, dit al dadelijk naar voren te brengen, omdat ook IJ opmerk
te, dat mijn verklaring niet geheel juist was.
Teneinde de zaak duidelijk te stellen, zal ik de geschiedenis
nogmaals in de juiste volgorde en in het kort onder de loupe
nemen; de betrekkelijke stukken liggen hier ter inzage.
Nadat door het voormalig college een brief was geschreven aan
den minister van waterstaat en gei. staten ten einde maatregelen
te treffen in verband met verkoop van den dijk aan den Geertruidet-
polder, ontving_dat college bij brief van 30 Mei 1928 opdracht
den^onderwerpelijken dijk op den legger te brengen, hetgeen ge—
schiedde bij brief van den directeur van gemeentewerken dd.10
December 1928, no,1927—28. Op advies van ged.staten werd later oo
dien legger aan get eekend, dat Franken onderhoudsplichtig was.
Vnn den minister van waterstaat werd bericht ontvangen dat
hij zich accoord verklaarde met den inhoud van den brief van ged,
staten en geen redenkon vinden die ingrijpen noodzakelijk maakte;
van de latere wijziging op den legger was den minister dus niets
be kend
Op 17 November 1931 werd door B W aan ged.staten voorgesteld
een waterschap op te richten. Ged,staten schreven echter dd.23
Maart 1932, dat er geen waterschap was, daarbij tevens meldende,
dat zij de meening in een bijgevoegd rapport van den hoofdingeni
eur der provincie, volkomen onderschreven, n.l. dat het voor de
gemeente Bergen op Zoom van groot belang is over een deugdelijke
zeewaterkeering te beschikken, daarbij in aanmerking nemende het
gewijzigde artikel 5 van het reglement op de waterkeeringen in
Noordbrabant, en het voor de hand ligt, dat de gemeente Bergen-op—
Zoom middelen beraamt om tot een deugdelijke oplossing te geraken,
semi-opdracht00
Het college van Bergen op Zoom deelde echter de meening van
ged.staten niet en berichtte dit bij brief van 5 April 1932, daar
bij tevens ged,staten verzoekende om nader bericht. Ongeveer een
maand later, t,w, op 4 Mei d.a.v» deelden ged.staten mede dat
zij hun meening hahdhaafden en droegen zij het college op, middelen
te beramen tot deugdelijk herstel, (le opdracht).
Eigenaardig is, Mijnheer de Voorzitter, wat thans volgt;
J Ju^i 1932. stellen B W ged, staten in kennis, dat zij Franken
voldoende op zijn verplichtingen hebben gewezen en beschouwen
daarmede aan hun plioht te hebben voldaan.
Bijna twee jaren later komt er een brief van ged. staten n.l.
°p-u F®kruari 1934, waarin het college onder de aandacht wordt
gebracht, dat het gemeentebestuur van Bergen op Zoom beheerder is
en zal ingevolge, het bepaalde in artikel 1 letter c aan dat be
stuur een bevel moeten worden gegeven, daarbij andermaal het ver
zoek zorg te dragen, dat, in verbana met den toestand van den dijk
de noodige maatregelen worden getroflfcn. (2e opdracht),
Ook de directeur der gemeentewerken dringt bij het college aan
maatregelen te treffen en dit is niet de eerste maal, want in zijn
brief van 16 Februari 193^+ verwijst hij naar vroegere rapporten.
■Ten einde raad en om toch wat te doen, bericht het college bij
brief van 22 Februari 193^" aan ged. staten, dat Franken^niet
13 machte is aan zijn verplichting te voldoen en verzoeken wederom
om oprichting van een waterschap.
Bij hun antwoord geven ged.staten in overweging den dijk te
doen herstellen in werkverschaffing, daarbij dan de bedragenwelke
door de gemeente moeten worden voldaan, van Franken en de andere
eigenaren terug te vorderenals gevolg waarvan het college bij
brief van 6 Augustus de ingelanden (eigenaren) uitnoodigt tot een
bespreking ten stadhuize op 20 Augustus. De ingelanden, bijgestaan