6
De VOORZITTER gelooft dit niet en is van oordeel, dat dit een zeer goed aan
bod voor de gemeente is»
De heer BECHT blijft toch bij zijn meening en doet het voorstel deze zaak
voorloopig aan te houden.
De heer SCHUYL zou, vooraleer hij zich in deze kan uitspreken, graag van
den heer Becht vernemen, waarop zijn meening, dat het geld goedkooper zal wor
den, gegrond is.
De heer BECHT zou deze vraag met een wedervraag willen beantwoorden en wel
met de vraag, waarop de meening van B V gegrond is, dat de rentestandaard
niet naar beneden zal gaan. Sinds dit voorstel door B in behandeling werd
genomen, is de rente dalende en naar sprekers meening zal deze daling zich nog
verder voortzetten en er binnenkort veel goedkooper geld te bekomen zijn..
De heer BOSCHMAN vraagt, of de gemeente nog kan wachten met het aangaan dezer
leening.
De VOORZITTER antwoordt ontkennend.
De heer BECHT vraagt stemming over het voorstel van B
De VOORZITTER brengt het voorstel van B W in stemming, waarbij dit wordt
aangenomen met 16-1 stem.
Alleen de heer Becht stemde tegen.
De heer VAN KROON motiveerde zijn stem met de mededeeling, dat hij vóór zou
stemmen, omdat het motief van den heer Becht voor goedkooper geld te weinig
zekerheid bood om daarop in te gaan, en de gemeente dit geld thans noodig lm-eft,
XVOORSTEL TOT- WIJZIGING DER VERORDENING OP DE HEFFING VAN EEN BELASTING. AIS
BEDOELD ÏN ARTIKEL 280 DER GEMpffiJffiT IN DE GEMEENTE BERGEN OP ZOOM, ONDER
Uitrekking van 'het'"' raadsbësluit "vW's'i' mei i935, nr.58.
(Verzameling 1935, nr.75.)
De heer VAN KROON is van meening, dat als datum van ingang der wijziging
moet worden genomen 1 Januari 1934, daar er voor de betreffende instellingen
geen gelegenheid geweest is om tegen den aanslag te reclameeren.
De VOORZITTER zegt, dat dit niet juist is en iedereen in de gelegenheid ge
weest is om te reclameeren. Dat is dan ook wel dagelijk gebeurd en verschillen
denhebben zich zelfs tot den raad van beroep gewend.
De heer BOSCHMAN blijft bij de meening, welke hij reeds vorigen keer naar
voren bracht, dat deze zaak van den beginne af verkeerd is opgezet0
De VOORZITTER is het daar niet mee eens.
De heer BOSCHMAN zegt, dat met deze zaak de raad een vinger aan het college
gegeven heeft, en dit de geheels hand genomen heeft. Spreker heeft ook altijd
den naam van straatbelasting verkeerd gevonden# Het is toch logisch, dat ieman
die- een uur van de stad, bijv, in de Heerlesche heide woont, en geen rioleering
of trottoirs of wegen heeft, bezwaar maakt tegen zijn aanslag in de str«&t s
lasting.
De heer BECHT zegt, dat ook hij hem verschillende personen geweest zijn,
die wezen op de onbillijkheid, dat zij straatbelasting moesten betalen, terwijl
zij op plaatsen als het Laag e.d. wonen, waar heelemaal geen straten zijn.Er
is aan die menschen wel gezegd, dat zij die straatbelasting moesten betalen
omdat zij ook profiteeren van de straten in de stad, maar spreker gelooft toch
niet, dat dit juist is.
Wethouder VAN HASSELT licht een en ander nader toe, en wijst er op, dat ae
zoogenaamde straatbelasting niets anders is dan een verordening ingevolge arti
kel 280 der gemeentewet en volgens dat artikel kan een belasting worden gene
ven wegens gebouwde eigendommen en daarbij behoorende erven, die aan openbare
land- en waterwegen in de gemeente belenden of in de onmiddellijke nabijneid
daarvan zijn gelegen, en wegens ongebouwde eigendommen, die aan deze wegen oe-
lenden of op deze wegen uitgang hebben, zulks als bijdrage in de kosten ten
laste der gemeente komende voor aanleg en onderhoud dier land- of waterwegen,
voor hunne verlichting en voor afvoer vs,n water en vuilo hieruit blijkt
wel, dat het geenszins noodig is, dat mén aan een straat woonw om onder deze
belasting te vallen.
De heer SIMONS is het niet eens met het voorstel van B W om de wijziging
der verordening ten aanzien der kerkgebouwen te doen ingaan op 1 Januari 193a
Z.i. mag men niet uitgaan van het standpunt, dat nu de belasting over 4934
eenmaal betaald is, deze niet meer kan worden teruggegeven. Ook bij het rijk
gebeurt het wel, dat reeds betaalde belasting gerestitueerd wordt.Spreker
is er daarom voor, den datum van ingang te bepalen op 1 Januari 1934«
De VOORZITTER is van oordeel, dat geen goedkeuring verkregen zal worden,
wanneer de vrijstelling gehandhaafd blijft op 1 Januari 1934.
De heer BROEKMANS ziet de bezwaren niet in, welke er zijn tegen het hand
haven der vrijstelling op 1 Januari 1934. Hij doet dan ook«het voorstel om