- 7 -
zou zulks toch eerst over enkele tientallen jaren zijn geweest,, Om echter de
menschen aan het werk te helpen zijn deze werken nu verricht en is de gemeente
daardoor telkens voor groote bedragen aan rente en aflossing komen te zituen0
Dat de toestand voor de gemeentefinanci'én hierdoor hoe langer hoe ongunstiger
wordt, zal duidelijk zijn»
De heer BECHT beaamt dit ten volle.
Wethouder JUTEN zegt verder, dat opmerkingen als hier geregeld door den
heer Walder gemaakt worden, gemakkelijk te lanceeren zijn en zijn be beschou
wen als een soort verkiezingsreclame, waar men een dankbaar publiek voor krijgt
Vooral die menschen, die toch nooit willen zien, dat er iets bijzonders gebeurt,
Maar diezelfde menschen en ook de heer Walder zou/de eersten zijn om ons aan
te vallen wanneer de gemeentefinanciön in de war liepen, /den
De heer SCHUYL had riet verwacht, dat hetgeen hij hier naar voren gebracht
heeltzou worden uitgebuit op een wijze als nu gedaan is. Het is misschien
de "erdienste van den heer Juten, dat hij voor de brandkast der gemeente is
gaan staan, maar het is de vraag, of dit ook eon verdienste zal zijn ten op
zichte van dogenen, die niets hebben. Immers, wanneer wij helpen willen, dan
gaan onze eerste gedachten naar dezen uit, en wanneer men het dan over werkver
schaffing heeftvraagt spreker zich af, wat men daar aan heeft, al3 men er
slechts enkelen helpen kan. Door den heer Juten is een heele lijst genoemd
van uitgevoerde werken en al prijst spreker het natuurlijk, dat die werken uit
gevoerd zijn, dan wil hij daarbij toch tevens opmerken, dat zulks niet als een
verdienste van het college beschouwd kan worden, maar als te behooren tci> ...ijn
taak.
Wat het zoeken van nieuwe objecten voor werkverschaffing betreft, zegt spre
ker, dat bij de stukken toch een brief van den directeur van openbare we. kan
ligt, waarin deze mededeelt geen opdracht van B W te hebben tot het zoeken
Van verdere werkobjecten. Wanneer de heer Juten nu zegt, dat dit niet* zoo is,
dan klopt er toch iets niet.
De heer Walder zegt met genoegen de oratio pro domo van den heer Juten te
hebben gehoord en als deze hier dan van verkiezingsreclame spreekt, dan ge
looft hij, dat zulks zeker gezegd kan worden van hetgeen de heer Juten hier
naar voren bracht. De heer Juten behoeft echter niet bang te zijn, want op de
stemmen van de oude paprenteniers, die voor de verkiezing van den heer Juten
noodig zijn, stelt spreker heelemaal geen prijs.
Wethouder JUTEN merkt op, dat die menschen dit dan alvast 'weten. Over:.gens
wijst hij er op, dat over geheel de wereld de toestand hetzelfde is en ei nog
steeds niemand gevonden is, die er verbetering in heeft kunnen brengen. OoL
niet in de landen, waar de geestverwanten van den heer Walder het roer in han
den hebben. Spreker herhaalt, dat heel veel voor de workloozen is gedaan voor
wat werkverschaffing betreft en men daar nog eon beter overzicht over zou krij
gen, wanneer men de totaalcijfers daaromtrent eens zien kon.
De heer WALDER is blij, dat de heer Juten er hier de Scandinavische landen
bij haalt, vaar hij het heeft over de landen, waar spreken; geestverwanoen aan
het roer zijn. Spreker gaat in een uitvoerig betoog na, dat juist gebleken ?.s,
dat in de Scandinavische landen alles veel beter gaat en er slechts 10/ó weric-
loozen zijn, terwijl er hier ruim 3Cf/* zijn. Hij wijst er verder op, dat ,x,
de slechte toestand niet te beschouwen is als een straf van God, Die tha^s een
overvloed van goederen heeft doen tot stand komen, zonder dat nochtans de men
schen er het nut van kunnen hebben. Immers er is van alles veel te veel e.-:
toch wordt er gebrek geleden. Dat is naar sprekers meening de straf voor he
tot dusver steeds gevoerde verkeerde stelsel.
Wethouder JUTEN is het met den heer Walder niet eens, dat de toestand in Ge
Scandinavische landen zooveel beter zou zijn«, Er heerscht overal een ongunsti
ge toestand en er is tot nu toe nèg niemand in staat gebleken daarin verbete
ring te brengen.
Wethouder SCHEFFELAAR zegt, dat de heer Walder zich moest schamen om m een
dergelijk verband den naam van den Almachtigen God er bij te halen. Naar zijn
meening iB de ongunstige toestand, waarin de geheele wereld verkeert, een straf
voor de zonden der menschheid, ook voor die van den heer .«aider.
De heer WALDER zegt zich van die zonden niet bewust te zijn.
Wethouder SCHEFFELAAR zegt, dat de heer Walder er zich in z'n stervensuur
wel bewust van zal worden, en hij zich moest schamen den naam van God hier op
een dergelijke wijze bij te halen.
De heer WALDER zegt er om te lachdb.
De heer MUSTERS vraagt, of de straf van God, zooals de heer Scheffelaar,
zegt, dan alleen maar voor de armen is.
Wethouder SCHEFFELAAR zegts dat heel de wereld gestraft wordt. Overigens
Behoeft de heer Musters een dergelijke vraag niet te stellen, omdat deze wel
beter weet.