ma - 4 - De VOORZITTER zegt, dat het resultaat der besprekingen al heel gauw medege deeld is, daar het, zooals de heer van Hasselt reeds zeide, niet gelukt is om tot overeenstemming met de schoolbesturen te komen. De heer BOSCHMAN is van meening, dat men monnikenwerk aan het doen is. Im mers, wanneer de schoolbesturen de vergoeding willen hebben, waarop zij wette lijk recht hebben, zooals hier het geval is, dan kunnen we daar toch niets te gen doen en zal z.i. een besluit als hier door B W is voorgesteld, toch niet goedgekeurd worden. YYethouder VAN HASSELT wil eerst naar aanleiding van ds opmerking van den heer Boschman, de kwestie voor dezen nog even uiteen zetten. De gemeente is ver plicht aan alle bijzondere lagere scholen dezelfde exploitatievergoeding uit e keeren als die, welke de gemeente zelf heeft uitgegeven voor de openbare lagere school. Daar wij met deze oJ, school in een abnormale positie verkeeren, heeft het gemeentebestuur eerst getracht om met toepassing van art.7 der wet van 4 Augustus 1933 de openbare lagere school als vergelijkingsobject voor de bepa ling dier vergoeding uit te schakelen. Noch de minister, noch de Kroon konden zich hiermede vereenigen. Daar ook een pogong om met de schoolbesturen tot overeenstemming te komen, dat zij vrijwillig met een lager bedrag genoegen zouden nemen, faalde, bleef er niets anders meer over dan het voorstel te doen om tot opheffing der o.l.school over te gaan. Daardoor werd bereikt, dat de berekening der vergoeding zou moeten plaats hebben naar de kosten der openbare lagere school in drie gelijksoortige gemeenten, waarvan het middelste bedrag genomen moest wordoa.Als gevolg van het door den raad aangenomen voorstel tot opheffing der o.l.school, is thans dit schrijven van gedeputeerde staten ge komen, waarop B W voorstellen te antwoorden volgens het ontwerp, dat voor den raad ter inzage heeft gelegen. Die brief is reeds in de vorige vergadering behandeld, maar toen aangehouden omdat de raad zich uitsprak voor de wensche- lijkheid om eerst nogmaals te trachten met de schoolbesturen tot overeenstem ming te komen voor een lager' bedrag der vergoeding, hetwelk door den raad ge steld was op f.9,— per leerling. De bespreking met de schoolbesturen heeft intusschen plaats gehad, waarbij bleek, dat de schoolbesturen niec bereid waren met het voorgestelde lagere bedrag genoegen te nemen. Daarom zijn B il thans opnieuw met hun voorstel van de vorige vergadering bij den raad gekomen. Spreker vindt het jammer, dat het overleg met de schoolbesturen tot geen resul taat geleid heeft, temeer waar dit overleg mede op voorstel van den heer Walder geschied is, en er dus thans eenig resultaat van verwacht mocht worden. Wat nu de opmerking van den heer Walder betreft, zegt spreker het ten zeerste te waardeeren, dat een lid van den raad ronduit zijn eigen meening naar voren brengt. De bezwaren, welke aan de opheffing der o.l,school verbonden zijn, kent spreker zeker zoo goed als de heer Y/alder en juist daarom heeft hij dan ook zoo royaal de mogelijkheid om alsnog door overleg tof^preenstemming met de schoolbesturen te komen, aangegrepen. Spreker weet héél goed,^wanneer het be sluit tot opheffing wordt goedgekeurd en er zou in Roosendaal voor onze kinde ren geen plaats zijn op de school, de gemeente weer zelf de o.l,school moet gaan exploiteeren en we daardoor opnieuw voor hooge kosten zouden komen te zitten. Daar .staat echter tegenover, dat bij instandhouding der school en het steeds terugloopen van het aantal leerlingen, zooals dit nu al jaren achtereen het geval is, de kosten nog steeds hooger zullen worden» Het ie hier dus een kwestie van wat het zwaarst is, ook het zwaarst moet wegen. Dat de heer Walder twijfelt aan de betrouwbaarheid van de door spreker ge geven inlichtingen, kan spreker niet verhelpen. De vergelijkende gemeenten, welke in het schrijven aan gedeputeerde staten zijn vermeld, zijn overgenomen uit den brief van den Raad van State van 2 November 1933, waarin ons werd mede gedeeld, dat de kosten van onze i .1. school niet abnormaal hoog geacht werden. Die gemeenten zijn dus afkomstig uit het verweer der tegenstanders van de opheffing en spreker meent, dat hij zich hierbij toch al niet in beter gezel schap bevinden kan. Wanneer die inlichtingen dus niet juist zPtiden zijns dan ligt dat niet aan spreker, maar aan den Raad van State, uit wiens brief spre ker zijn gegevens heeft overgenomen. Dat er een viertal gemeenten bij zijn, waar geen o.l.school meer bestaat, is wel mogelijk, doch doet aan deae zaak niets af omdat de berekening hier een driejarige periode betreft. Er is verder opgemerkt, dat het meerendeel der genoemde gemeenten een veel lager inwonertal heeft dan Bergen op Zoom, maar ook dat maakt in deze niets uit. Immers, onder gelijksoortige gemeenten welke ter vergelijking moeten wor den genomen, worden hier alle gemeenten verstaan, die voor de personeele be lasting in dezelfde klasse als de onze, dus de 6e klasse, gerangschikt zijn. Hoeveel of hoe weinig inwoners zoo'n gemeente heeft, doet hierbij niets ter za ke, want zelfs al was er, om het nu eens sterk uit te drukken, een gemeente

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1935 | | pagina 30