I
i
- 7 -
wanneer velen van hen binnen niet al te langen tijd het bijltje er bij neer
moeten leggen, wat dan? Dan zullen deze menschen naar de arbeidsbeurs komen en
vallen geheel ten laste aan de gemeenschap
Mijnheer de Voorzitter. Kan het gemeentebestuur van Bergen op hoorn dit zoo
maar, zonder pogingen bij de regeering te doen tot hulp, laten gebeuren? Ligt
het misschien niet op onzen weg, dat zij den noodtoestand,waarin velen van ons
zijn gekomen, bij de regeering ter sprake brengt en aan te dringen, dat zij
eindelijk hare belofte zal vervullen en maatregelen neemt tegen verdere afslach
ting-?' Zant een kleine ondersteuning in geld zal velen niet kunnen helpen hun
bedrijf op gang te houden. En het voortbestaan van den kleinen boor en hovenier
is een land- en gemeentebelang.
En wie zal het zeggen, of er misschien onder ons al niet zijn, die hun hand
niet durven cnhouden, of hun toestand bloot leggen, die het een schande vinden
om"steun te vragen. Die met alle mogelijke middelen probeeren de schande van
faillissemnt te vermijden, en zich lasten op de schouders halen, en ook nog
dikwijls laden op de schouders van familieleden, die zij nooit kunnen blijven
torsen. En wanneer men geen maatregelen neemt, moeten zij onverbiddelijk bezwij
ken en zullen zij in hun val ook anderen meeslepen.
Dat men een boer cf hovenier, wanneer het tenminste een crisis slachtoiier is,
afslacht, vind ik ook schande, maar niet voor den betrokkene. Maar schande voor
de regeering, die schijnbaar alleen oog heeft voor diegenen, die, zooais de
volksmond dat zegt, hun steun halen in een luxe auto. Ook de organisatie treft
in deze schuld. Zij vroeg in de eerste plaats steunmaatregelen m het belang van
de groote boeren, en in het voordeel van pakhuizen en veilingen. En de belangen
van de kleintjes konen ook bij hen op de tweede plaats.
Mijnheer de Voorzitter. Ik hoop, dat U hot door mij gesprokene met zult aan
zien als verkiezingscomedio, maar dat ik U en den geheelen raad de overtuiging
heb bijgebracht, dat het in ons aller belang is, zoo mogelijk helpend op tetreden
Wij hebben op het oogenblik nog eerder moreelen dan geldelijke steun noodig.
En hiermede meen ik, dat hetgeen ik heb willen zeggen, is gezegd*
Met een enkel woord zou ik nog willen spreken over ae a.s, verkiezingen. Ik wil
de hoop uitspreken, dat wij verschoond zullen blijven van verkiezingactie,die
gevoerd zal worden tegen personen. Laten zij, die deze verkiezing zu!U.en leiden,
een eerlijken, fairen strijd voeren, als er tenminste strijd noodig is, Hopen^
wij dat alle groepen der inwoners, die hiervoor in aanmerking kom-n, maen nieu
wen raad hun vertegenwoordiging zullen hebben, en dat met deze nieuwe, betere
tijd zal aanbreken.
Ik dank U, Mijnheer de Voorzitter.
Do heer WALDEK spreekt hierna als volgts
Mijnheer dö Voorzitter. Ku wij staan aan den aanvang van het laatste zittings
jaar van dezen raad, kan het zijn nxit hebben nog even stil te staan bij wat ge
schied is, om ook daarna onze gedachten een oogenblik te wijden aan de toekomst.
Iedereen zal wiilen erkennen, on we kunnen dat voorop stellen, dat het voor geen
enkel bestuurscollege, hoe ook van samenstelling, gemakkelijk zou zijn geweest,
in deze moeilijke tijden het gemeentelijke beM.d te voeren. Vooral de bemoeiems-
sen van hoogere college's, die het B zoowel als raad slechts mogelijk maken
binnen enge grenzen de gemeente zelfstandig te besturen, werken remmend op een
vooruitstrevend gemeentelijk beleid, De S.D.A.F. betreurt ten zeerste, dat hoo-
gere autoriteiten de gemeenten aan banden leggen meer dan noodig is, waardoor ook
dc uitoefening van het raadslidmaatschap minder aantrekkelijk wordt. Iele zaken
toch, Mijnheer de Voorzitter, kunnen hot.beste worden beoordeeld door mensenen
die leven temidden van de bevolking der gemeente, die hun nooden en verlangens
kennen on mei plaatselijke of historisch gegroeide gewoonten rekening kunnen
houden. En waar een raadslid naar eer en geweten zijn besluiten moot nemen,zul
len deze in den regel meer in overeenstemming zijn met de volksovertuiging, dan
wanneer hoogere college's deze opleggen. De gemeentelijke autonomie is een kost
baar bezit, die zoer terecht in onze wetgeving is opgenomen en waaraan ten on
rechte wordt getornd. Nu wil ik hiermede niet zeggen, Mijrhber de Voorzitter,
dat zonder deze remmen van bovenaf, dit college een beter, meer vooruitstrevend
beleid zou hebben gevoerd. Integendeel, meermalen kreeg ik den indruk, «at tie
college van B W het hoogere gezag innerlijk dankbaar was voor de bexnottmg
van de gemeentelijke zelfstandigheid, om daardoor haar inzichten, tegen de wen-
schen van de meerderheid van den raad in, door te kunnen vieren.
In dit verband zou ik willen wijzen op de behandeling van de begrooting van
verleden iaar, toen van de zijde van B W de steunverlaging van f.1,werd ver
dedigd, o°,a. met het argument, dat we anders wel eens onder curateele van de re
geering konden komen. De feitelijke beweegredenen bleken wel uit de replieken,
i