- 18 -
De heer BECHT wil den heer Scheffelaar er aan herinneren, dat deze nog ge
zegd heeft, dat hij er wel mee accoord kon gaan, maar dat hij voor een defini
tieve beslissing eerst zijn partij daar nog in moest kennen.
Wethouder SCHEFFELAAR geeft toe, gezegd te hebben, dat hij eerst zijn par
tij er in moest kennen, maar blijft volhouden, dat omtrent verdeeling der sa-
lissen geen toezegging is gedaan,, Spreker vindt het erg dun, dat de Meer ec
hier telkens met deze beweringen komt.
De heer BECHT merkt op, dat de heeren het nu wel willen doen voorkomen, ais-
of zij er niets van weten, maar het is toch zooals hij hier gezegd heeft.
Wethouder VAN HASSELT zegt nooit iemand te hebben nageloopen en dat ook niet
te zullen doen. Tornde heer Becht met zijn voorstel betreffende vier wethouders
bij hem gekomen is, heeft hij zich hiermede in het helang der gemeente accoord
verklaard» Over een verc.eeling der salarissen is echter nooit gesproken ten
huize van spreker en de heer Becht moet zich daarin dan ook absoluut vergissen.
Overigens wil spreker wel verklaren, dat deze heele zaak hem koud laat en hij
hier wel met plezier zit maar niet voor 2*n ple2ier.
De heer BECHT houdt toch vol, dat het is zooals hét hier door hem is naar
vorer. gebracht. In dit verband wijst hij er op, dat ook reeds door den he^r
Waller gezegd was, dat hij wethouder zou worden.
De heer SCHUYL zegt zich buiten de algemeene beschouwingen te^ hebben gehou
den, doch thans wel enkele opmerkingen te willen maken. Door den heer Kiepe xs
de bouw van een nieuwe gasfabriek ontraden, speciaal ook om financieels redenen.
Een dergelijke bouw zou de gemeente namelijk op f.30.000,— per jaar komen aan
rente en aflossing. Dat is zeker veel, zegt spreker, maay het is geen onover
komelijk bedrag en zeker niet, wanneer® nagaan, dat in de vorige vergadering
wel een plan is aangenomen, hetvaLk een uitgave van de gemeente vordert van
f«300,000, waartegenover geen enkelewaarborg van rendement staat.
Wat de wethouderskwestie betreftj zegt spreker werkelijk genoten e e en
van hetgeen thans hieromtrent naar voren is gekomen» Er is een spreekwoor a
men z'n vuile wasch in eigen huis moet houden en spreker gelooft, dat de heeren
hieraan wel gedachtig hadden mogen zijn. Maar misschien vindt Glymes nog wel ..e
gelegenheid om deze vuile wasch eens op de van hem bekende manier te wasscnen.
De heer Scheffelaar kan zich misschien ontgoocheld achten, maar daar moet hij
zich niet te zeer over verwonderen, vooral niet als hij te doen krijgt met
menschen, die politiek niet al te zuiver staan» Het is niet aangenaam wanneer
men daar het slachtoffer van wordt, maar dat gaat nu eenmaal 200. De heer van
Hasselt zegt er zich niets van aan te trekken en dat behoeft hij ook niet te
doen, maar als spreker slechts één getuige had van hetgeen hem omtrent deze
zaak door een der fractiegenooten van den heer van Hasselt/is medegedeeld, dan
zou spreker wel anders voor den dag komen. Nu kan hij slechts zeggen, dat hetspk
voor de partij, waartoe men behoort, beter is een gegeven belofte eerlijk na^
te komen dan er zich later onder allerlei voorwendsels aan te onttrekken. Waar
hier andere menschen de dupe van geworden zijn, is spreker van meening, dat in
het belang van Bergen op Zoom de kiezers hier dienen te weten, hoe de zaken
precies staan.
De heer WALDER vraagt het woord voor een persoonlijk feit, en^ zegt nooit
beweerd te hebben, dat hij wethouder zou worden. Spreker heeft zich daaromtrent
nooit positief uitgelaten en kon dat ook niet, In verband met den uitslag dei
verkiezingen in 1927 heeft hij wel gezegd, dat over verdeeling der wethou
derszetels viel te praten, zooals hij zich steeds hiertoe bereid verklaard
Wethouder JTJTEN merkt op, dat het niet over de verkiezingen van 1927 gaat,
maar over die van 1931.
De heer WAALDER ontkent naar aanleiding daarvan beweerd te hebben, dat nij
wethouder zou worden.
Wethouder KIEPE zegt altijd respect te hebben gehad voor het goede geheugen
van den heer YYalder, die hier steeds be^ree^t zich nog goed te herinneren, wat
hij jaren geleden gezegd heeft. Nu kan hij zich echter niet meer herinneren,
dat hij na den uitslag der verkiezingen in 1931 tegen spreker zeide, dat va""
zelfsprekend nu de drie grootste partijen in den raad voor een wethouderszetel
in aanmerking kwamen, n»l. de R.K.Staatspartijde R.K.Stadspartij en de S.L.AB
Wethouder JUTEN beaamt dit.
De heer WALDER zegt, dat de heer Kiepe pertinent zit te liegen.
De VOORZITTER roept den heer Walder tot de orde en zegt dat hij een derge
lijke onparlementaire uitdrukking niet kan toelaten.
Wethouder KIEPE houdt vol hetgeen hij gezegd heeft. De heer Walder kan ech
ter de waarheid niet hooren.
De heer WALDER herhaalt, dat de heer Kiepe liegt.
De VOORZITTER hamert en roept den heer Yïalder opnieuw tot de orde. Hij ver
zoekt hem die onparlementaire uitdrukking terug te nemen.