6 -
Ik vraag mij af, mijnheer de voorzitter, wat doen wij als raads
leden hier nog in de kou? Wanneer B W plus secretaris geen ver
schil van meening hebben en daardoor homogeen zijn, dan worat ons
niets meer ter kennis gebracht dan het dagelijksch bestuu j
wil zijn en worden wij gemaakt en gebroken. wi.:
Ik vraag mij af, Mijnheer de Voorzitter, waartoe vergaderen wi
nog? Als de raad een besluit neemt, dat niet inden geest
het dagelijksch bestuur, dan komt dit er zoo dikwijls mee terug i
den raad, tot een besluit genomen wordt dat wel naar zijn zin is
Toont de raad eens een enkelen keer, dat hij ruggegraat heeft
dat het dagelijksch bestuur tegenover een raads-meerderheidsmuur
staat dan roept het de hulp in van gedeputeerde staten.
Wil zijn tenslotte niets meer dan stemvee.
De VOORZITTER vraagt den heer Becht, of hij dit nu wel den
iuisten toon vindt om zoo door te gaan?
De heer BECHT zegt, dat hem zulks niets kan schelen. Hij wil de
zaken hier naar voren brengen zooals hij het denkt.
De VOORZITTER: Dat zal dan toch van mij afhangen.
De heer BECHT: Als u mij het woord wilt ontnemen, dan doet u
dat maar
Waarom, zoo vraag ik mij af, wordt de C-rondwet niet zoodanig ge
wijzigd, dat de raadsleden overbodig zijn en
en B W er een onderonsje van kunnen maken? Dan verkeerende raaas
leden tenminste Set in den waan, dat zij als volksvertegenwoordi
gers iets in de pap te brokken hebben.
De groote pers beweert, dat het karakter van het Nederlandse^
volk zich niet eigent voor een dictatuur. Onzin, mijnheer f
zitter zand-in-de-oogen-strooierijOnder de leuze, geen dictate-
in Nederland, wordt ons "vroede vaderen", gedicteerd hoe ®n
over wien wij een bezuiniging moeten toepassen alsde g
salarissen maar gespaard worden.
Naar mijne meening is dit voorstel van B W een bravourstukje,
gesteund door hun grooten broer uit den Bosch, aan den raad gedaan
overtuigd als B W is, dat de raadsleden van Bergen op Zoom zien
weer wel met een kluitje in het riet zullen laten sturen.
De VOORZITTER: Wat zegt u, hun grooten boer?
De heer BECHT: Als u er dat van maken wilt, dan heb ik er geen
bezwaar tegen. 4.„+„v,
Het is mij bekend uit het Handelsblad, dat gedeputeerde staten
van Zuid-Holland aan de provinciale staten dier provincie voorge
steld hebben een salariskorting toe te passen varieerende van 13
tot 25%. Maar ik zeg, mijnheer de voorzitter, dat is in Zuid-Hol
land. Wij leven hier in Noord-Brabant, in het donkere zuiden.
Mijnheer de"voorzitterIn de raadsvergadering van 2 en 5 Fe~^
bruari heb ik weldoordacht mijn stem gegeven aan het voorstel tot
een progressieve korting op de salarissen en loonen van 3, 5, 7 2
en 10$, en daar blijf ik bij, omdat ik mij niet reken tot die
raadsleden, die vandaag zus en morgen zoo stemmen. Mijns inziens
moeten wij in beroep gaan bij de Kroon; misschien heeft de Kroon
een anderen kijk op gebied van gemeentefinancïen.
In dit verband zal ik den loop der debatten beluisteren en
mijn houding daarna bepalen, of ik al dan niet een dergelijk voor
stel zal doen. Echter ben ik in ieder geval tegen elk ander voor
stel dan in de vergadering__van 2 Februari door den raad is aan
genomen. Loopen de financiën onzer gemeente vast, welnu dan mo uj
gedeputeerde staten ons ook den weg maar wijzen hoe de gemeente-
financiën in goede gezonde banen geleid moeten worden.
Tot slot stel ik mij de vraag, waar blijft onze autonomie? vi
blijft onze gemeentelijke zelfstandigheid? Als wij niet oppassen,
dan worden wij als raadsleden vandaag gedegradeerd tot stroopopT>o;
tot figuranten, die naar de pijpen hebben te dansen van een onzer:
standig dagelijksch bestuur, dat blijkbaar eigen belang hooger st<
dan het aan zijn beleid toevertrouwde algemeen belang.
De VOORZITTER hamert en zegt den heer Becht het woord te ont
nemen.
De heer BECHT: Het zij zoo, mijnheer de voorzitter. Ik ben .T-
overigens juist klaar.
De VOORZITTER zegt den heer Becht toch het woord te ontnemen
en het hem hoogst kwalijk te nemen, dat hij op dezen toon gespro
ken heeft. Spreker had zulks van den heer Becht het allerminst
verwacht