-26-
en den raad voor een dergelijke beslissing zou stellen. Spreker
acht dit niet goed gezien,zeker niet van een jurist. Men kan nu
wel zeggendat het is vanwege de beroerde tijden en dat men daar
om zoolang gewacht heeft,maar zoover spreker weet,beginnen de
carnavalsbals a.s. Zondag reeds en daaruit kan men de conclusie
trekken,dat men de noodige inkoopen reeds gedaan heeft,zoodat het
naar sprekers meening nooit goed te praten is,dat men nu die men-
schen ineens voor zulke groote stroppen gaat zetten. Met het oog
daarop kan spreker zijn stem dan ook niet aan het voorstel geven,
neg te meer niet,daar het voorstel van den heer van Hasselt veel
te ver gaande is,omdat het afschaffirg der carnaval beteekent en
spreker daar niet voor kan zijn.
Wat de carnaval betreft vanuit een moreel standpunt bezien,zou
er nog heel wat over te aggen zijn,maar spreker zal daar thans
niet op in gaan omdat zulks nu toch geen zin heeft.
De heer BECHT zegt,dat dezelfde motieven,die vorig jaar gegol
den hebben om in de carnavalsviering geen verandering te brengen,
ook thans nog gelden. Gehoord de besprekingen gelooft hij dat er
niet veel over gezegd behoeft te worden,want het voorstel van den
heer van Hasselt,hetwelk practisch op afschaffing neerkomt,zal
toch niet worden aangenomen. Een dergelijke afschaffing zou boven
dien verstrekkende gevolgen op financieel gebied hebben, -"et voor
stel yan den heer van Hasselt heeft echter deze gunstige zijde,
dat hieruit inderdaad blijkt,dat artikel 23 moet worden gewijzigd,
want als men het laat zooals het is,dan ligt het al of niet door
gaan der carnaval aan B W en gezien de mentaliteit van dat col
lege momenteel,blijkt het daar niet in veilige handen te zijn.
Boor wijziging van art.29 wordt de beslissing echter in handen
van den raad gelegd en daarom doet spreker een voorstel om artikel
29 der politieverordening in dien zin te wijzigen en aan te vullen,
dat daaraan toegevoegd wordt: "uitgezonderd de drie dagen vooraf
gaande aan de veertig daagsche vasten".
Wethouder SCHEFE3LAAR meent,dat hij niet in den breede behoeft
uit te weiden over zijn principieel standpunt in deze,hetwelk
bekend genoeg is. Hij wil er echter op wijzen,da£ op het oogen-
blik de maatschappij een crisistijd doormaakt,en als iemand van
de familie een crisis doormaakt of zwaar ziek is,dan zal toch
niemand het in z'n feoofd krijgen om rond dat ziekbed te gaan dan-
sen. Dat kan misschien wel gebeuren bij de onbeschaafde volkeren,
maar als geloovige Christenen kunnen wij daar toch niet aan mee
doen. En toch gebeurt dit in zekeren zin,want het doen doorgaan
van de carnaval in deze tijdsomstandigheden is zeker al even erg.
Er is door een der leden opgemerkt,dat het eigenlijk een soort
afschuifsysteem zou zijn van het college van B W. Spreker is
het daar giet mee eens. Naar aanleiding van de opmerkingen van
den heer ekker wil hij er echter op wijzen,dat de overheid er
toch ook voor is,om,wanneer dit noodig blijkt,de menschen tegen
zichzelf te beschermen. En wanneer men daarvoor niet de noodige
maatregelen durft nemen,dan—is men niet waard in een cverheids-
college zitting te hebben. carnavalsfeest is volgens spreker
uit den tijdjdergelijke feesten passen niet meer in onzen tijd.
Spreker wijst op Breda,dat toch evenals Borgen op Zoom een over
wegend Katholieke plaats is,en waar de overheid het initiatief
nam om de carnavalsviering af te schaffen. Bat spreekt voor die
overheid.
De heer WALDER merkt op,dat dit gebeurd is op voorstel van de
S.D.A.P.
Wethouder SCHEFFELAAR vindt dat zooveel te beter. ï)e overheid
hier is echter te slap als ze niet durft breken met dën volks
geest.
Be VOORZITTER moet tegen deze laatste uitdrukking protesteeren
en wijst er op,dat de carnavalsviering hier een traditie geworden
is
Wethouder SCHEFFELAAR zal er verder niets meer over zeggen.
Hij is echter niet bang om er zijn meening over te zeggen,al geloof
hij wel,dat het ^oen nut heeft,wat ook vorig jaar vreJ gebleken is,
toen zelfs verschillende leden tegen den uitdrukkelijken wensch
van hun kerkëLijke overheid in,toch voor het behoud der carnaval
stemden. Men kan dat nooit goed noemen.