-23- Bcvendien deed de omstandigheid,dat er vroeger voor Hoeks geplakt werd niets af aan het feit,dat hij aan de hand van de wet aanne mer was. Spreker wil hiermede dan ook even vastleggen,dat zijn mededeeling in die vergadering geheel juist was als antwoord op de vraag van den heer Walder,en dat Hoeks naar burgerlijk recht wel degelijk aannemer was. pat bleek cok uit het feit,dat de pen sioenraad besliste,dat deze man niet in aanmerking kan komen voor pensioen,terwij 1 hij ook nooit mocht vallen onder het reglement voer pensioen voor gemeente-ambtenaren. Spreker komt er dus tegen op,dat de heer Walder maar direct de zaken op nun kop gaat zetten en een persoonlijk feit van esn dergelijke kwestie gaat maken,daar bij uitdrukkingen gebruikendedie heelemaal niet te pas kwamen. Be heer WALDER zou naar aanleiding van de verklaring van den Voorzitter willen vragen,of er wel ergens geplakt wordt voor ie mand, die boven de 65 jaar is? Be VOORZITTER merkt op,dat dit de vraag van den heer Walder niet was. Hij heeft alleen gevraagd,of er voor Hoeks geplakt werd en daarop heeft spreker ontkennend geantwoordhetgeen toen volkomen juist was. Be heer WALDER zegt,dat het nogal natuurlijk ie,dat voor ie mand boven de 65 jaar niet meer geplakt wordt,dat gebeurt ook nergens. Het ging er echter om,of er voor Hoeks geplakt was toen hij in gemeentenienst was,en er is wel aegelijk van 1919 af tot voor twee jaren voor dien man bij openbare werken geplakt. Be VOORZITTER herhaalt,dat zulks de vraag van den heer Walder niet was. Be heer WALDER zegt,dat de Voorzitter eigenlijk recidivist is, en de feiten omdraait. Het spijt hem dan ook,dat hij zijn meening over den Voorzitter niet kan wijzigen. Spreker heeft voor zich een schrijven,gericht aan den heer Hoeks,waarin wordt medegedeeld, dat hij er rekening mee te houden he eft,dat zijn werkzaamheden met ingang van 22 October zouden zijn beëindigd en er verder geen gebruik van zijn diensten meer gemaakt zal worden. Spreker zou willen vragen,of de gemeente aan een anderen aannemer ook zulk een brief zou zenden. Naar sprekers meening heeft de Voorzitter het met zijn verklaring dan ook eerder erger dan beter gemaakt. Be VOORZITTER zegt,dat het hem niets kan schelen,wat de heer V aider denkt. Hij heeft hier alleen willen vasts tellen, dat de heer Walder spreker heeft beschuldigd van het geven van onware inlichtingen en hij thans duidelijk heeft aangetoond,dat dit niet juist was. Be heer WALDER meent,dat het beter geweest zou zijn als de Voorzitter gezegd had,dat hij niet wist,c d er voor Hoeks geplakt werd. Nu gaf hij onware voorlichting. - Be VOORZITTER ontkent dit,en zegt niet geweten te hebben,dat die man al bóven de 65 jaar was. Hij heeft slechts de inlichtingen doorgegeven,die hij zelf gekregen had. Be heer WALDER zegt zelfs van meening te zijn,dat de voorzitter nooit hieromtrent inlichtingen gevraagd heeft. Be VOORZITTER zegt,dat de heer Nalder mag denken wat hij wil. Wanneer hij echter hier iets zegt,moet hij de zaken zuiver stellen en daarbij den goeden toon in acht nemen. Zooals terecht door den heer van Hasselt is opgemerkt in een vorige vergadering,ontbreekt bij den heer Walder steeds de goede vorm en toon en dat is ook hier het geval. Wethouder VAN HASSELT is van meening,dat dit hier niets mee te maken heeft. Hij gelooft,dat de heeren gewoon langs elkaar heen praten en meent,dat het dan ook het beste is de debatten oV€l deze zaak te sluiten. Be VOORZITTER sluit dan de debatten hieromtrent en geeft het woord aan den heer Van Hasselt voor zijn interpellatie betreffende wijziging van de politieverordening. Wethouder VAN HASSELT spreekt als volgt: Mijnheer de Voorzitter, Waar het jaar 1933 meer dan eenig an der het te eken der crisis, draagt, en de sociale en economische nooden zwaarder dan ooit op een groot deel onzer bevolking drukken, meen ik,dat thans het tijdstip is aangebroken om de vraag onder het oog te zien,of de carnavalsviering binnen de grenzen onzer gemeente in haar vollen omvang van oudsher gehandhaafd kan blyvön. Reeds het, vorig jaar heb ik mijn houding voor de toekomst yoor- behouden en doen uitkomen,dat een nog grootere achteruitgang in financieelen en economischen zin voofc mij mede een reden zcu zyn om dezeofschoon gebruikelijke festiviteit,sterk in te perken.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1933 | | pagina 96