"J
-8-
krenkende uitdrukking zender meer passeeren.
Blöz.ll dezer notulen vraagt de heer Schuyl voor de derde maal
het woerd,dit wordt door den Voorzitter niet toegestaan,zelfs
werd niet eens den raad gevraagd,hoe deze er over denkt. Hem werd
gezegd,het is niet de gewoontedat een raadslid voor de derde maal
het woord voert. Zelfde raadsvergadering,bldz.13,14,15 en 16,heeft
de heer Boschman 5 maal over hetzelfde onderwerp het woord gevoerd,
e Voorzitter zegt niets. Bldz.32 en 33 der zelfde notulen heeft
e heer Boschman weer 4 maal het woord gevoerd over eenzelfde
onderwerp,de Voorzitter zegt weer niets.
Bldz1 nctulen 24 Juni 1932. Walder vraagt het woord voor een
persoonlijk feit,dit wordt door den Voorzitter niet toegestaan,
gebeurt nergens en is zoolang als ik raadslid ben - bijna 15 jaar -
hier ook nog nooit gebeurd en is ook eigenlijk niet mogelijk in
verband met art. 14 van net reglement van orde. Bldz.8 zelfde .ver
gadering: De heer Schuyl vraagt het woord. De Voorzitter staat
het niet toe en vraagt eerst den raad,of het wel mag:deze staat
het toe.
Bldz.9 zelfde notulen; De Voorzitter dóet niets dan den heer
Vtalder interrumpeer en ,was dus buiten de orde. Vermakelijk is dit
xn verband met art.15 reglement van orde.
ergadering 30 September 1932,bldz.14: de heer Juten zegt tegen
aen heer Walder,dat,als die paedagogie van den heer Walder moest
komen,we ver zouden komen. Al was dit minachtend tegenover mijn
persoon,de Voorzitter zegt weer niets. Bldz.6 zelfde notulen;
e heer Juten zegt tegen den heer Walder: het ie voor hem slechts
een kwestie uit wiens mond de opmerkingen komen,zuiver persoonlyk
en beleedigend;de Voorzitter zegt weer niets.
Vergadering^ 28 October 1932,bldz.1: Walder mag niet het woord
voeren,omdat zijn briefje wat te laat is ingekomen;een raadslid
is ook geen V,V.V.
Bldz.7 zelfde notulen.; Walder maakt den Voorzitter attent op
z n partijdigheid. De heer Boschman had al driemaal het woord
oyer hetzelfde onderwerp gevoerd. Ik vetrouw,dat de heer Boschman
mij hiet kwalijk neemt,dat ik in dit" verband zijn naam eenigo ma
len heb moeten noemen,ik verklaar hier,dat dit zonder eenige be
doeling is. 7
Den heer Becht,die zich ook nog al eens op dit punt bezondigt,
heb ik niet uitgezocht,omdat de heer Bocht een bevoorrechte po
sitie in dezen raadl inneemt.
In de vergadering van 27 Meibldz.6,toen ik door juristerij
des heeren van Hasselt tot de orde geroepen word door den Voor
zitter, omdat ik mij tegen verdachtmaking wenschte te verdedigen,
heeft de Voorzitter mij^niet alleen het woord ontnomen,doch heeft
bovendien gemeend,gebruik te moeten maken van art.72 der gemeente
wet, volgens mij ten onrechte. Ik heb juridisch den geregeldeh
gang van zaken niet belemmerd,maar daarnaast beging de Voorzitter
nog een grootete fout dooi: te laten stemmen bij opstaan en zitten,
wat zuiver een verkrachting is van het reglement van orde,waar
bij art.18 de stemming geregeld is met de woorden ivoor of tegen.
De leden van den raad toonden te weinig ruggegraat toon,ik wijt
dit hieraan,dat de leden van den raad door de snelheid,waarmee
deze zaak verliep,overweldigd of overdonderd waren en de situatie
niet eens begrepen,getuige het feit,dat mijn partijgenoot Kruize
bleef zitten. Hoe kan do Voorzitter deze handelwijze in verband
mot art.53 der gemeentewet verantwoorden?
In de raadsvergadering van j.l. November is oen raadsbesluit
gevallen in het nadeel van een gemeente—arbeider op onware en
misleidende mededeelingen van den Voorzitter.
e VOORZITTER roept den heer Walder tot de orde. Hij wonscht
zich niet in 't openbaar door den heer Walder te laten kleineeren.
Do heer JALDER zegt,dat de Voorzitter weer veel te vlug is
geweest en hem niet laat uitpraten.
iffieVOORZITTER zegt,dat de heer Walder veel te vlug is met zijn
beweringenomdat hij niet afwacht de mededeelingen,die omtrent
deze zaak zijn toegezegd en in een volgende vergadering zullen
werden gedaan. De heer Walder zal dan zien,dat hij zich vergist
q of ii>
^e heer YIALDER zegt,dat op het oogenblik zijn mededeelingen
juist zijn. Wanneer hij eens iets onaangenaams zegt,dan is de