-26- geweigerö had den heer Schuyl voor de derde maal het woord te ver- leenen,doch dat was bij de algemeene beschouwingen bij de behande ling der begrooting vorig jaar en spreker heeft er toen op gewezen, dat het hier geen usance was om daarbij nog in derde instantie te spreken. Daaruit concludeert de heer Walder nu,dat spreker party- dig is? en zoo zou hij kunnen doorgaan met al de door den heer uaider gemaakte opmerkingen. Hij zal dat echter niet doen en de bloemlezing van den heer Walder laten voor wat ze is,en wil er nog slechts op wijzen,dat het al heel gemakkelijk zou zijn om een der gelijke bloemlezing uit die zelfde notulen samen te stellen om trent hetgeen waaraan de heer Walder zich bezondigde. De heer Wal ter zou dan ook beter en nuttiger werk voor de gemeenschap gedaan hebben met dergelijke opmerkingen achterwege te laten. Sn het is onjuist en ongepast van hem om spreker zonder meer te verwijten, als zou hij den datum der raadsvergaderingen aan buitenstaanders mededeelenvoordat de leden van den raad daarvan op de hoogte zyn. Spreker heeft aan niemand mededeeling gedaan,wanneer deze verga dering zou worden gehouden en hoe de een of andere courant daafc aan gekomen is,weet hij natuurlijk niet. In de vergadering van B W van Dinsdag vorige week heeft spreker mededeeling gedaan om trent het bijeenroepen van den raad en den anderen dag zijn de stukken uitgegaan. Spreker heeft er verder met niemand over ge sproken. Het spijt^spreker zeer,dat de heer Walcer dergelijke praatjes in de cafe's moet hooren,maar spreker komt niet in die cafe's. Hij wil hier even vastleggen,dat de heer Walder het gezag van den raad ondermijnt,en daar spreker daartegen te waken heeft, zal hij den heer Walder aan banden houden. Wanneer de heer Walder maar steeds in den raad wil praten ever zaken zonder daarvan te voren kennis te geven,dan zal hij spreker daar steeds als beletsel tegenover vinden. Het ware beter,dat de heer Walder deed als zijn partijgenoot,de heer Schuyl,die wel schijnt te weten,wanneer hij een schriftelijk verzoek moet indienen cm iets in den raad ter sprake te kunnen brengen, De heer Walder is blijkbaar van meening, dat de voorschriften van het reglement van orde alleen gemaakt zijn voor de andera leden van den raad,doch niet voor hem. Tot slot wil spreker het dan nog hebben ever de Duintjes. Hij moet eerlijk bekennen,dat hij in deze zaak erg naif is geweest. Het was zijn vaste overtuiging,dat een dergelijk voorstel met groote meerderheid door den raad zou worden aangenomen en het is hem aan ook werkelijk uit het hart gegrepenwanneer hij hier zegt, dat deze afwijzende beslissing zeer door hem werd betreurd. Spre ker heeft er later nog met verschillende vakmenschen ever gespro ken, wier meening eveneens was,dat het te betreuren was,dat de raad niet op dat voorstel is ingegaan,omdat het zulk een prachtig ob ject vcor werkverschaffing was,waaraan voor de gemeente geen andere kosten verbonden waren dan een kapitaalsuitgave voor den aankoop van den grond,terwijl de overige kosten alle arbeidsloonen waren. Wat de klacht van den heer Schuyl betreft aangaande het aanplak ken van biljetten,zegt spreker,dat hem niets daarvan bekend is. Hij heeft het echter aangeteekend en zal er direct werk van maken om dat te doen onderzoeken. Als het is zooals de heer Schuyl hier naar voren gebracht heeft,heeft aeze groot gelijk,dat hij zich daarover beklaagt. Aangaande de opmerkingen over het ambtenarenreglmentwijst spreker er op,dat B W met het ontwerpen daarvan reeds lang gele den gereed waren. Toen het aan den raad werd aangeboden besloot ce raad echter om dat reglement ook van toepassing te maken voor de werklieden,v/aar do or de behandeling in het college van B W weer van voren af aan moest beginnen. Daarbij kwam,dat de verorde ning op het georganiseerd overleg moest worden herzien en nadat een nieuwe verordening daarop door den raad was vastgesteld,en aan Ged.Staten was toegezonden,ging een der ambtenarenorganisaties martegen in beroepwaardoor deze zaak weer niet kon worden afge werkt, en we nu moeten wachten op de beslissing daaromtrent. Door den heer Becht is een staat van schulden der gemeente naar voren gebracht, op de eerste plaats zou spreker willen vragen, v/aar de heer Becht die cijfers vandaan heeft. De heer BZCHT wijst op de begrooting. Be VOORZITTER zegt,dat de heer Becht dan ook met alle cijfers rekening moet houden cm een juist overzicht te krijgen. De heer BZCHT weet niet,waar hij anders de cijfers vandaan moet

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1933 | | pagina 26