- 2k -
XXVI> LEVIES OP K&T VERZOEK VAK EEN BEROEM OP ZOOMSCHEN BESTUUR-
DERSBCND CM TOEPASSING VAN HET RAADSBESLUIT VAN b MEI lq27
BETREFFENDE UIT TE BETALEN LOOM VOOR IN WERKVERSCHAFFING
UIT TE VOEREN WERÖFTEN BEHOEVE VAN GEMEENTES EDRIjYeN OF
-PIEKSTEN
(Verzameling 1932 N0.17).
Pe heer SCHUYL zegt zich niet met het afwijzend advies van
B W te kunnen v ereenigen. Ook de redactie, welke door B W
aan het besluit van 6 Mei I927 gegeven wordt, is volgens spreker
aan ae hand van de notulen onjuist. Wanneer door de organisaties
verzoeken waren gedaan om dat besluit in te trekken, zooals B W
in hun advies schrijven, dan hadden die verzoeken bij de stukken
ter inzage ^elegdmoeten worden. Dergelijke verzoeken zijn echter
door de organisaties nimmer gedaan. Het gaat hier om 7 menschen,
welke te werk gesteld werden aan het maken van een nieuwe afraste
ring van het terrein van den Mondaf, welk werk niet behoorde tot
de werkverschaffing. Men heeft er ook geen arbeiders uit de werk
verschaffing voor genomen, doch er menschen voor gekozen, did
voor dat werk geschikt waren, en er product ieven arbeid mee ver
richtten. Die menschen behoorden dan ook te vallen onder de mini-
mum-1 oonklasse, welke voor werklieden in gemeentedienst was vast
gesteld. Zij hebben ook met en naast de werklieden der gemeente
denzelfden arbeid verricht en daarom hebben zij cok recht op dat
loon. Spreker is er dan ook van overtuigd, dat het recht hier is
aan de zi^de der organisatie, die verzoekt dezen menschen alsnog
het loon te geven berekend naar de le loonklasse. Het besluit van
192^ is nimmer ingetrokke.' en naar sprekers meening zou, wanneer
ook hier een civiele procedure zou moeten worden ingesteld, do
gemeente in het ongelijk gesteld worden.
Wethouder KIEPE wijst op het besluit waarbij de aanvang en
het einde der werkverschaffing werd bepaald, dat wordt hier ver
geten.
De heer SCHUYL zegt, dat toen dit werk gedaan werd, er geen
gemeentelijke werktferschaffing was.
Wethouder KIEPE merkt op, dat het toch slechts gezocht werk
was en het ook maar voor drie vierde gedeelte werd afgemaakt.
De heer SCHUYL zegt, dat dit wel waar kan zijn, maar als dit
werk niet door die menschen geschied was, had de gemeente het
later toch door anderen moeten laten doen.
De heer BRÖEKMANS is het, na de uiteenzetting van den heer
Schuyl, met dezen eens, en is ook van meening, dat het werk tooh
had moeten gebeuren.
Wethouder JUTEN wijst er op, dat op verzoek van den Raad de
werkverschaffing niet werd stop gezet, omdat er zooveel werkloo
zen waren. De gemeente heeft, om de werkloosheid eenigszins te
verlichten, een aantal menschen naar de Boomvaart gezonden, naar
eer. werk dus, lat buiten de gemeente lag. Ook dat geschiedde al
leen, omdat er op aangedrongen werd in verband met de groote
werkloosheid. Zoo zijn o.a. ook deze 7 menschen aan het werk
gezet aan de afrastering van den Mondaf, Die afrastering was ge-
zbcht werk. Immers, wanneer er niet zoo op aangedrongen was om
menschen aan het werk te zetten, had men de bestaande afrastering
gelaten. Toen de nieuwe afrastering voor 2/3 klaar was, is men
er mee geëindigd, omdat de menschen ergens anders heen kenden.
Precies hetzelfde is dit het geval met het uitbaggeren van de
haven. Voor dat werk heeft de gemeente vast personeel, maar ook
alweer op aandringen om meerdere werkloozen te werk te stellen,
werden aan dat werk nog eenige menschen bij geplaatst. En voor
dat werk, wat toch eigenlijk werkverschaffing was, kon de dienst
van Openbare Werken tooh geen hooger loon gaan betalen dan door
den Raad voor de werkversohaffing was vastgesteld. Wanneer dat
gebeurd was, dan zou de Raad daartegen met recht hebben kunnen
opkomen. Als we te voren geweten zouden hebben, dat aanspraak
gemaakt zou worden op hooger loon voor dat werk, dan hadden we
niet meer menschen aan dat werk gezet.
De heer SCHUYL is van meening, dat door de uiteenzetting van
den heer Juten de kwestie voor de gemeente er niet duidelijker
op geworden is. Voor spreker is hieruit wel komen vaststaan, dat
men in het vervolg op z'n qui vive zal moeten zijn. Immers, er
I