- 6 -
Wethouder VAN HASSELT zegt dat het den heer Walder toch
wel duidelijk zal zijn geworden, dat er voor de gemeente aan
den toestand niets te doen is. Natuurlijk k&n men wel een wensch
uiten, maar dat is ook alles.
Wanneer spreker den heer 'Walder goed verstaan heeft, dan
meent hij een verdekte toespeling op den naam van den Pastoor
gehoord te hebben.
De VOORZITTER heeft de toespeling niet gehoord anders zou^
hij ze zeker niet hebben laten passeeren.Hij vindt dat het niet
past,dat men personen gaat aanvallen,die hier niet aanwezig
zijn en zich dus ook niet kunnen verdedigen.
De heer WaLDER: Wanneer U de geschiedenissen die wij hier
al met dezen Pastoor hebben meegemaakt goed kende,dan zou U het
met mij eens zijn,dat het niet zzo eigenaardig was, wat ik naar
voren heb gebracht. Spreker wil er op wij zen,dat, als burgemeester
Stulemeijer geen weg voor dezen Pastoor had gevonden, het met hem
niet zoo goed sou zijn afgeloopen.
De heer REKKER zegt dat de heer Walder hier over den toestand
van de school te Heerle zit te praten alsof die op het oogenblik
nog precies eender is als twee jaar geleden, zooals het in het
verslag over 1930 is vermeld.Zooals door den heer Boschman is
medegedeeld,is de toestand thans veranderd.
'Wethouder VAN HASSELT zegt,dat het niet aangaat hier den naam
van iemand te gaan misbruiken in verband met een toestand dien
men niet in orde vindt.Wanneer men iets wil zeggen, dan meet mer
eerlijk en ronduit vertellen hoe de zaken staan, maar niet zoo
als hier gebeurd is.
De heer 'WALDER merkt op,dat men hier iets zegt,wat niet ir.
sprekers bedoeling heeft gelegen. Wanneer men het hier heeft
onjuiste toestanden,dan wil spreker er op wijzen,dat het nie:
zijn schuld is,dat deze bestaan.
Wethouder VAN HASSELT zegt,dat de heer "Walder beter had kun
nen zeggen, waarop het precies stond.
De VOORZITTER stelt voor de debatten over dit punt te sluiten.
Zonder hoofdelijke stemming gaat de raad hiermede accoord,
De heer WALDER zegt hiermede geen genoegen te zullen nemen
en eerst te zeggen, hoe hij over deze kwestie denkt.
De VOORZITTER: U krijgt het woord daarvoor niet meer.
De heer WALDER: Dat wil ik wel eens zien.
De VOORZITTER ontneemt den heer 'Walder het woord.
De heer WaLDER zegt dat het hem niets kan schelen en hij
eerst z.al zeggen hoe hij over deze zaak denkt,naar aanleiding
van hetgeen wethouder van Hasselt gezegd heeft.
De Voorzitter hamert voortdurend terwijl de heer Walder met
spreken doorgaat.
De VOORZITTER; Wanneer U niet ophopdt zal ik U laten verwydero
De heer WALDER; Daar hebt U het recht niet toe.
De VOORZITTER doet dan het voorstel orn den heer Walder den
toegang tot de vergadering te ontzeggen en bij zitten en opstaan
vóór of tegen te stemmen.
Alleen de heer Schuyl staat op.
De VOORZITTER verzoekt den heer Walder de raadszaal te
verlaten.
De heer WALDER: Ik denk er niet aan.Daar hebt U het recht
niet toe.
Hierna schorst DE VOORZITTER de vergadering en laat de
publieke tribune ontruimen.
Na heropening zegt de heer WALDER dat hij niet geweten heeft
dat ingevolge art.72 der gewijzigde gemeentewet de Voorzitter do
raad kan voorstellen aan een lid dat door zijne gedragingen den
geregelden gang van zaken belemmert,voor de eerste maal voor dei
dag,waarop het besluit genomen wordt,en bij herhaling voor een
bepaalden tijd,doch niet langer dan voor vijf vergaderingen, den
toegang tot de vergaderingen te ontzeggen.
Hij verklaart zich bereid zich aan de leiding van den Voor
zitter te onderwerpen en betreurt het dat zich een incident voo -
deed als hij in de dertien jaren dat hij gemeenteraadslid is
nog nimmer heeft meegemaakt,hoewel er zich hier toch al andere
tooneelen hebben afgespeeld.Verder verklaart spreker dat het nie.
zyn bedoeling is geweest den persoon waarover gesproken werd te
beleedigen,doch alleen te kennen hebben willen geven,dat hij