De VOORZITTER roept den heer Walder tot de orde en zegt, dat hij parlementair moet blijven» De heer WaLDER zegt, dat de werkelijkheid is, zooals hij gezegd heeft» Spreker is door den Voorzitter verkeerd ingelicht en dat zijn dingen, die hier niet van pas komen» Dit is nu de tweede zaak, dat' spreker den Voorzitter in gebreke stelt, eigen lijk de derde, maar daar spreekt de heer van Tienen straks over» We hebben nu vier wethouders en dan wenscht spreker ook juist ingelicïit te worden. Wethouder JUTEN merkt op, dat hetgeen door den heer Walder gezegd is, onjuist is. Er is een correspondentie geweest tusschen het College van B W en den Directeur en een correspondentie is iets, waar noch de Raad noch de heer Walder iets mee te maken heeft. De heer WALDER zegt zulks wel te weten. Wethouder JUTEN wijst er op, dat de heer Walder toch de op merking maakte, dat er stukken achtergehouden zijn. De heer WILDER zegt dat niet te hebben beweerd. Hij heeft in de vorige vergadering aan den Voorzitter gevraagd, of er geen rapport was van don Directeur en kreeg daar een ontkennend antwoord op, terwijl nu achteraf gebleken is, dat er wel een rapport was. Wethouder JUTEN herhaalt, dat er geen rapport was, doch slechts een correspondentie tusschen B W en den Directeur. B» W zijn niet verplicht dergelijke stukken aan den Raad over te leggen en wanneer de Voorzitter can ook verklaart, dat er geen stukken zyn, handelt hij niet onjuist. Bovendien kan het best zijn, dat de Voorzitter op dat oogenblik zich niet herinnerde, dat er nog stukken waren. De heer WALDER meent, dat de Voorzitter dan had moeten zeggen, dat hij hot niet wist. Hetstuk is echter in de vergadering van B W behandeld. "Wethouder SCHEFFELAAR merkt op, dat hij vorige vergadering heeft medegedeeld, dat de directeur in dienst was en daarom het rapport was geteekend door den waarnemend directeur, den heer Touw. De heer WALDER: Maar er werd daarbij niet gezegd, dat door den directeur ook een rapport was gemaakt. Wethouder SCHEFFELAAR zegt duidelijk genoeg te hebben gezegd, dat de objecten met den directeur waren besproken. Spreker kan er niets aan doen, wanneer de heer "Walder dat niet wil verstaan. De heer WALDER zegt, dat door den heer Scheffelaar toch niets gezegd is over het rapport, dat door den Directeur is uitgebracht Wethouder SCHEFFELAAR zegt, dat hij heeft gesproken over een schrijven van een Directeur» De heer Walder praat hier nu wel over een rapport, maar het rapport van don Dienst van Openbare Werken was dat, hetwelk door den heer Touw geteekend was. De heer WALDER ontkent, dat door den heer Scheffelaar over het schrijven van den Directeur gesproken zou zijn, terwijl Wethouder Scheffelaar volhoudt, dat het wel zoo is» De heer SCHUYL zegt, dat, wanneer er notulen waren geweest van de vorige vergadering, hij hierover het woord zou hebben gevraagd Thans zou hij bok het woord over de orde willen hebben» De vorige vergadering is, naar aanleiding van de besprekingen, gehouden ten aanzien van de resoluties van den Gewestelijken Raad uit S.D.A.P. en N.V.V.door den Wethouder voor Sociale Zaken betreffende een uitkeering ineens aan werkloozen, zooals door den Bergen^op Zoom- schen Bestuurdersbond is gevraagd, medegedeeld, dat hij in deze vergadering met voorstallen dienaangaande zou komen.Spreker heeft er echter nog niets van bemerkt. Dit is nu de derde maal, dat een dergelijke toezegging is gedaan, welke niet wordt nagekomen. De VOORZITTER deelt mede, dat door den betrokken Wethouder daarover straks mededeelingen zullen worden gedaan. De heer SCHUYL wijst er verder op, dat in de vorige vergaderin, con adres is behandeld van den heer Kamp. Deze heeft daarop tot heden echter nog geen antwoord ontvangen. Do VOORZITTER merkt op, dat bedoeld adres voor notificatie is aangenomen. De heer SCHUYL,meent, dat men den man toch antwoord had moeten geven»

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1931 | | pagina 2