- 28 - Ik doe dan ook een beroep op het carnavalscomité om de ont vangen giften te besteden voor hen, die het zoo broodnoodig hebben, voor hen,die het noodzakelijkste moeten missen,Met dat geld kan zooveel leed verzacht worden,zooveel nood gelenigd. Ik weet wel,dat al vrat ik hier beweer,niet in goede aarde zal vallen,vooral van hen, die in deze belanghebbende zijn, maar indien U alle de rapporten zoudt kunnen lezen,welke mij dagelyks onder de oogen komen en waarin de armoede en ellende'U tegen- grijnst, misschien da4 U dan tot andere gedachten soudt komen. Als vertegenwoordiger van de arbeiders kan men het mij niet kwalijk nemen,dat ik voor hun belangen opkom en geen carnaval is voor hen een groot belang. En laten zij,die wel carnaval zouden kunnen houden, eens aan hun medemenschen denken,die aan alles gebrek hebben; indien ze naastenliefde bezitten,zullen ze zich er mede kunnen vereenigen ditmaal zich een pretje te ontzeggen. Dat er nog menschen zijn,die, zelfs in dezen-tijd, niet be grijpen, dat hun streven om geld bij elkaar te krijgen voor carna valsviering uit den booze is,is een bewijs te meer voor de voosheid van dit z.g. volksvermaak. Maar dat ons Katholiek gemeentebestuur toestemming durft te geven voor een wekelijks terugkeerende bespot ting van den ernst der tijden en den daarmede verband houdende opbloeienden geest van christelijke naastenliefde,is iets wat toch wel de perken te buiten gaat. En er blijkt weer eens te meer uit, dat de leidende personen in deze voor de zooveelste maal hebben bewezen,dat het lang niet allen gegeven is om juist in hachelijke oogenblikken en tijden leiding te geven, met andere woorden; echte regeerders te zijn. Het voorstel der fractie van de Sociaal Democraten moge voor onze Katholieke raadsleden in deze een aanwijzing zijn hun Katho lieke beginselen niet te verloochenen. Ik stel mitsdien voor, de carnavalsfeesten voor 193^ te verbieden De heer BECHT spreekt als volgt; Mijnheer de Voorzitter, Het is mij bekend,dat de heer van Tienen, ofschoon hij ambtenaar is, zich zelf werknemer gevoelt en noemt,om op die manier de belangen der werknemers beter te kunnen behartigen. Hoe sympathiek die houding van den heer van Tienen ook is,ben ik van meening, dat de heer van Tienen, alsook de S.D.A.P.ers, als raadslid,zich op een breeder standpunt behooren te plaatsen en zij als zoodanig ook de belangen der andere categorien in de maat schappelijke samenleving dienen te behartigen. Men zal moeten toegeven,dat de laatste jaren veel voor de werk- loozen gedaan wordt. Zeker, wij zijn verplicht te zorgen,dat den werkloozen werk verschaft wordt, en indien er geen werkverschaf- fings-objecten zijn,gebiedt de Christelijke naastenliefde,dat een steunregeling in het leven wordt geroepen,wat dan ook is geschied. Echter zal men ook moeten toegeven,dat die werkverschaffing en steunverleening groote sommen gelds vergen,welke door die andere categorien in de maatschappelijke samenleving moeten worden op gebracht in den vorm van belasting. Een van die andere categorien is zeer zeker de handeldrijvende en neringdoende middenstand, die op zich zelf reeds in dezen crisistijd een zwaren dobber hebben om rond te komen en daarbij er niet aan ontkomen,om belasting te betalen. De heer van Tienen en de S.D.A.P.ers brengen nu ter sprake; de crisis en de carnaval, en is het klaarblijkelijk de bedoeling van die heeren, om de carnaval geen doorgang te doen vinden, omdat wij in een crisistijd leven. Ik zou die heeren willen vragen; denkt U, dat de crisis opgelóst is als er geen carnaval gevierd wordt? Als dat het middel was,waardoor de crisis bezworen zou zijn, geloof aij, Mijne Heeren,dan zou ik de eerste zijn, die zich zou beijveren om de carnavalviering geen doorgang te doen vinden in tijden, dat er een economische crisis heerschte. Ik geloof echter niet,dat er iemand te vinden zal zijn,die durft beweren,dat als de carnaval niet doorgaat, daarmede dan de crisis ongedaan gemaakt wordt. Ergo,wat baat het de carnaval geen doorgang te doen vinden? Zijn daarmede de werkloozen aan betere levensomstandigheden ge holpen? Ik ben zoo vrij zulks te betwijfelen en in dit verband beweer ik,dat het geen zin heeft om de carnavalviering te verbieden, omdat wij in een crisistijd leven. Bovendien, crisissen hebben zich op zekere tijden altijd voorgedaan,en nooit is er aan gedacht de carnavalviering niet te doen plaats hebben.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1931 | | pagina 28