- 27 - Wethouder JUTEN meent, dat men daar niet bang voor behoeft te zijn,want in dergelijke gevallen als er iets bijzonders gebeurt, neemt de dienst van openbare werken de leiding op zich* De heer SIFONS zegt vernomen te hebben,dat de heer Rogies de functie van den heer Brouwers nu en dan heeft waargenomenMen heeft toen toch gelegenheid genoeg gehad om te oordeelen, of hij daar bekwaam voor was, en wanneer hij de functie goed waargenomen heeft, is hij toch Je aangewezen vervanger van den heer Brouwers. Jethouder JUTEN merkt op, dat die redeneering niet op gaat. Zoo zou het ook kunnen gebeuren, dat de Secretaris weg gaat. Ook dan moet diens plaats worden ingenomen, wat geschiedt door een ambtenaar ter secretarie. Maar daarom gaat het toch nog niet aan om dan te zeggen die ambtenaar moet in de plaats van den Secretaris benoemd worden. Eenzelfde geval heeft men bij den Directeur- Ingenieur van Openbare V/erken. De heer Touw is daar plaatsvervan gend directeur, inaar dat wil toch niet zeggen, dat die plaatsver^ vangers ook in de functie móeten benoemd worden bij vacature. De heer SIMONS meent, dat de vergelijking van den heer Juten niet op gaat. Hij haalt functies aan,waarvoor diploma's worden vereischt, maar het gaat hier om een "betrekking, waar niets voor noodig is. Wethouder JUTEN herhaalt, dat B W, na rijp beraad, uit de vele sollicitanten den heer Heitszman als den bekwaamste hebben benoemd. De heer BOSCHMAN wijst er op,dat de heer Heitzman ook maar gewoon werkbaas is geweest en in dat opzicht beiden dus gelijk stonden.Bovendien heeft de heer Rogies 15 jaren in dienst der gemeente doorgebracht,terwijl de heer Heitzman in dienst van de suikerfabriek was, en dan geeft spreker de voorkeur aan degene, die al dien tijd in gemeentedienst is geweest. Wethouder JUTEN zegt,dat de heer Boschman zich ook nog wel zal herinneren,hoe de heer Roegies bij dezen dienst is gekomen. Hij werd als agent van politie op wachtgeld gesteld en omdat hij niets had, werd hij bij de reiniging geplaatst. De heer BOBCHMAN handhaaft zijn motie. Waar de motie van den heer Boschman voldoende gesteund wordt, brengt de Voorzitter die in stemming,waarbij deze wordt aangenomen met 14-4 stemmen. Vóór stemden de heeren Demmers,Kruize,van Tienen,Simonsvan Kroon,BechtSchuyl,Walder,Bakx,Janvier,Boschman,van Kaam,Broekmans Bekker Tegen stemden de heeren Scheffelaarvan Hasselt,Kiepe en Juten. De heer MUSTERS was bij deze stemming afwezig. De VOORZITTER'geeft dan het woord aan den heer van Tienen voor het houden van zijn interpellatie over de Carnavalsviering in verband met den crisistijd. De heer VAN TIENEN zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Op de ierste plaats wil ik verklaren, dat al hetgeen hier naar voren komt, mijn persoonlijke inzichten, zijn omtrent de carnaval. Ik^wil hier de vraag stellen,of het geen daad van wijze politiek zou zijn de gelegenheden van vermaak,in casu de carnaval in deze tijden van intense malaise te verbieden.Allerwege Verneemt men de aanmaning tot levensversobering, tot inperking van alle uit gaven voor weelde en vermaak,om daardoor meer weerstand te kunnen bieden aan den nood der tijden.Het voorbeeld daarvan zal echter moeten gegeven worden door de publieke lichamen en ver- eenigingen. Ik las reeds van plaatsen,die de viering van bestaansjubiló1s uitstelden tot betere tijden en ik acht dab meer dun om eén roden een wijzen maatregel. De komende carnaval in deze gemeente zal een aardigen cent meenemen voor het grootste deel uit de beurzen, die in den komenden tijd leeg zullen zijn,als er groote behoefte zal zijn aan noodzakelijker dingen.Men zal mij toevoegen,dat er zooveel schade zal ondervonden worden,vooral door herbergiers en middenstand. Ik wil U echter dan ook wijzen op de schade,die kleine bakkers,kruideniers,slagers, zullen ondervinden van die carnavalvierders,welke later geen geld meer zullen hebben hun schulden te betalen en zelf geen cent meer zullen bezitten.Hoeveel geld toch zal er in dien tijd verbrast worden,ook geld van de gemeenschap.Ieder weldenkend mensch zal dit met mij eens zijn. De groote nood maakt het noodig do carnavalsviering te bestryden. f '.J Ï1

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1931 | | pagina 27