I - 21 - onzin, zooals hij zoo dikwijls onzin zit te vertellen. Om het plat uit te drukken,zegt spreker,dat de heer Walder hier gewoon zit te liegen. De VOORZETTER hamert en roept den heer Kiepe tot de orde. De heer WALDER zegt nog niet te weten,wie hier de grootste onzin naar voren hrengt, hij zal de heoordeeling daarvan maar aan de toe hoorders overlaten. Wanneer echter de vorige wethouder voor sociale aangelegenheden de zaak heter aangepakt had,dan was die naar spre kers overtuiging al lang in orde geweest. De heer VAN KAAM zegt reeds jaren lid te zijn van het bestuur der Ambachtsschool,maar hij weet zeker,dat deze kwestie daar nooit besproken is. De heer SCHUYL merkt op,dat het toch niet aangaat om hier maar direct met groote woorden te beweren,dat de heer Walder zit te liegen. Spreker heeft dezelfde verklaring,als de heer Walder,nog geen 2 x 24- uur geleden gehoord van iemand,die het wel degelijk weten kan. Wethouder KIEPE zegt al 21 jaar lid van dén Raad te zijn en den heer Walder reeds 12 of 13 jaar te hebben meegemaakt. Daarbij is door den heer Walder altijd met veel aplomb het een en_ander naar voren gebracht en beweerd, terwi jl hij er eigenlijk nooit het juiste van wist. Het gebeurt vaak genoeg,dat van de opmerkingen van den heer Walder kant noch wal deugt. De heer WALDER: Noem er eens een. Wethouder KIEPE zegt,dat zulks gemakkelijk genoeg is. Wethouder JUTEN wijst er op,dat door den heer Walder bij de be handeling van den kolen- en huurtoeslag nog verschillende onjuist heden naar voren werden gebracht. De heer WALDER ontkent dit. De heer SOHUYL vindt het optreden van den heer Kiepe van dien aard, dat het absoluut niet door den beugel kan. Wethouder KIEPE merkt op,dat de kwestie van de jeugdige werk- loozen een zeer moeilijke kwestie is. In het voorjaat is deze zaak voor het eerst aan de orde gekomen en spreker heeft toen direct de voorbereidende stappen gedaan. Na de besprekingen,welke spreker hierober gevoerd heeft,is de zaak blijven rusten,omdat er toen de verkiezingen tusschen kwamen. Spreker heeft er echter indertijd reeds op gewezen, dat door de R.K. organisatie zelf maatregelen waren genomen om hun jeugdige werkloozen bezig te houden,waarbij hij toen aan de organisaties,aangesloten bij den Bergen op Zoomschen Bestuurdersbond geadviseerd heeft hetzelfde te dóen voor hun werk loozen. De VOORZITTER wil er op wij zen,dat door den heer Schuyl aanmer king is gemaakt over het óptreden van den heer Kiepe. Hij zou echter willen vragen,of de heet Schuyl dat ook wil doen,wanneer door zijn parti jgenoot, de heer Walder, op een dergelijke wijze wordt opgetreden. Dat zal zeer zeker bevorderlijk zijn aan den goeden gang van zaken. De heer SCHUYL merkt nog op,dat de Voorzitter in het bijzijn van den heer v. d. Wouw aan hem heeft verklaard, dat hij zich voor het onderwijs aan jeugdige werkloozen in verbinding had gesteld met den heer van Ginneken, doch dat dit geen resultaat had. Wethouder SCHEFFELAAR meent,dat dit een misverstand móet zijn. De heer van Ginneken is voorzitter van het bestuur der Ambachts school en had verwacht,dat nog een formeel verzoek bij dat bestuur zou inkomen, terwi jl het Dag.Bestuur van meening was, dat de zaak aan het rollen was. Toen spreker deze zaak ter hand heeft genomen, heeft hij direct de kwestie formeel behandeld en een verzoek in gediend bij het bestuur van de school,waardoor een en ander nu tot een goed resultaat kan worden gebracht. Spreker hoopt hierbij op aller medewerking,ook van de organisaties. De plannen zullen dan nog nader aan den Raad worden voorgelegd. De heer SCHUYL vraagt,of niet eenige steun kan worden verleend aan de jeugdige werkloozen. Wethouder SCHEFFELAAR zegt overweging hiervan tóe. De heer SCHUYL merkt nog op,dat volgens de mededeeling van den hoer Soheffelaar de kwestie betreffende uitkeering ineens aan- werkloozen,thans bij den Minictor in behandeling is. Hij hoopt, dat die aangelegenheid nu voor do volgende vergadering op de agonda zal komen.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1931 | | pagina 21