7 - Commissaris voor le klas werden voorgedragen,en ze inplaats van de aanstelling,toen de ondbrscheidingsteekenen hebben gekregen. Ze hadden dus toen reeds de bekwaamheid,maar door de omstandigheden, waarin de gemeente toen verkeerde,kon niet tot aanstelling worden overgegaan. Spreker ziet echter niet in,waarom men dien menschen nog langer hun bevordering zal onthouden. Mevrouw BRBEDVELT vraagt, of hier niet een beetje te veel waarde gehecht wordt aan diploma's, temeer waar het hier toch een excepti oneel geval betrêft. Die menschen verkeeren vaak ook in moeilijke omstandigheden om te studeeren,doordat ze al wat ouder zijn en een huishouden hebben. De heer WALDER wijst er op,dat we thans een politiecorps hebben, waar de geheele burgerij mee tevreden is. Men kan dat gevoeglijk aannemen,omdat er nooit klachten over dit corps zijn ingekomen,en we moeten er toch naar trachten om den goeden geest in dat corps te behouden. Spreker is het met Mevrouw Breedvelt eens, dat niet te veel waarde gehecht moet worden aan die aanteekening,temeer waar die menschen de noodige kennis hebben,doordat ze in het bezit zijn van het diploma. Spreker doet dan ook het voorstel om die menschen het salaris van agent le klasse te geven,hetwelk hun rechtens toe- ko mt De VOORZITTER zegt, dat dit voorstel hem toch erg bevreemdt. Hij wijst er op,dat al krijgen die menschen het salaris van le klasse, ze daarmede nog niet de aanstelling als le klasse hebben. Dat moet spreker doen en hij is niet van plan van zijn standpunt in deze af te wijken. En naar sprekers meening gaat het hier toch om de aan stelling en niet om het salaris. De heer WALDER merkt op, dat het voor die menschen juist om het salaris gaat. De bedoeling van sprekers voorstel is om daarmede de in deze zaak gemaakte fout te herstellen. De VOORZITTER is van meening, dat door het voorstel van den heer Wal der de kwest ie niet afdoende zal zijn opgelost, n De heer BECHT merkt op, dat men toch zal moeten toegeven,dat er in deze zaak iets scheef is,waar die menschen toch ook de uitrus ting van agent le klasse hebben. De VOORZITTER zegt,dat dit slechts oogluikend is toegelaten. De heer DIKLAND is van meening, dat de wet wet is. Hij is het in deze zaak met verschillende sprekers wel eens,doch het gaat niet aan om door een besluit van den Raad de wet te torpedeeren. De Burge meester is hoofd van de politie en heeft alleen het recht om de agenten een aanstelling te geven. Kaar sprekers meening i s de Raad thans bezig de wet te verkrachten en daarom acht hij het voorstel van den heer Walder ontoelaatbaar en zal hij zijn stem daar niet aan kunnen geven. De VOORZITTER zegt niet te hebben willen spreken over hetgeen de heer Dikland thans naar voren brengt. Hij wil er nogmaals op wijzen,dat het voorstel van den heer Walder geen oplossing brengt. De heer WALDER is het niet eens met hetgeen de heer Dikland gezegd heeft. Men heeft hier den scheeven toestand,dat die menschen de uitmonstering van agent le klasse hebben en niet het salaris. Daarom wil spreker hun thans ook het salaris geven. De VOORZITTER merkt op,dat ze daarmede dan toch nog geen agent le klasse zijn. De heer WALDER zegt,dat de Voorzitter dat zelf moet weten. De heer DIKLAND meentdatwanneer men een uitspraak van den Raad wil hebben,men dan toch beter een motie voor kan stellen,waarin op de aanstelling vin die menschen tot le klasse kan worden aangedron gen. De heer WALDER meent,dat de Voorzitter zoo'n motie gewoon naast zich neer zal leggen. De heer DIKLAND zegt dit niet te gelooven. De VOORZITTER zegt, dat hij zoo'n motie toch inderdaad naast zich neer zou leggen. Spreker heeft in deze zaak zijn beslissing genomen, waardoor de toestand weer in orde zal komen, en waarbij de agenten hun promotie zelf in de hand hebben,en hij zal van dat standpunt niet afwijken. De heer BECHT vraagt,of het den Voorzitter dan niets zou zeggen, wanneer de Raad met groote meerderheid den wensch te kennen geeft, dat die menschen tot le klasse worden aangesteld. De VOORZITTER zegt, dat hij er niet voor van zijn standpunt zou afwijken.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1931 | | pagina 97