1 VIERDE VERGADERING. Vrijdag 7 Maart 1930, dos namiddags 2 uur. Voorzitter: de heer P.A.E.Blom, Burgemeester. Aanwezig Mevrouw G, G.,.Breadvelt-de ¥aal en de heerenS. A.Musters A. Mourer ,B-^ruize A.Loos J.Demmers, A.M.de Jong, H.Jalder, L.A.Simons, jJi.A. G. Kiepe M. J. Schef f elaarAdriaan Juten, A.Vriens, G.Becht, M. A. Verbiest en P.Antheunis. Afwezig de heer K.Dikland Secretaris; de heer J.A.van de Jouw. De VOORZITTER opent de vergadering en stelt aan de orde punt I der agenda: VASTSTELLING VAR DE NOTULEN VAR DE VERGADERING VAD DEN RAAD VAR 31 JANUARI 1920. De heer BESHT zegt geen opmerking op de notulen te hebben. Spreker wenscht echter iets te zeggen naar aanleiding van hetgeen daarin ver meld staat omtrent de Kerstgave. Er is in de vorige vergadering be sloten, dat dit punt in de volgende vergadering behandeld zou worden, doch er staat niets van op de agenda. De VOORZITTER zegt die lijst te hebben laten nummeren en ter inzage te hebben doen leggen in de raadskast. Wanneer men dat wenscht, kan deze aangelegenheid thans wol besproken worden. Spreker zou er echter op willen wijzen, dat altijd fouten gemaakt worden, wanneer iets over haast, zonder eenige voorbereiding, moet worden uitgevoerd. En wanneer men de bedoeling heeft om door eeno bespreking te voorkomen, dat een volgende gelegenheid weer dergelijke fouten zullen worden gemaakt, meent spreker, dat men do zaak wel kan laten rusten, omdat volgens eon pas verschenen Koninklijk besluit uitkeeringen als dezevuitgave of onder welken anderen naam men die ook geeft, als verkapte steunregeling zullen worden beschouwd en niet meer worden goedgekeurd. Van het Dagelijksch Bestuur zal een dergelijk voorstel dan ook niet meer te verwachten zijn. De heer BECHT merkt op, dat dergelijke voorstellen dan nog wel uit den Raad kunnen komen en er dan een andere vorm aan kan worden gegeven. Spreker zou in elk geval willen voorstellen om te onderzoeken, of de Kerstgave werkelijk terecht gekomen zijn in do huisgezinnen, waar ze ook werkelijk noodig waren. Daartoe zou spreker een commissie van drie leden benoemd willen zien, aangevuld met een secretarie-ambtenaar, die met den toestand dier gezinnen eenigszms op de hoogte is. De VOORZITTER meent, dat men daarmede den verkeerden weg op gaat en dat het geen nut heeft. De heer BECHT zegt, dat er Kerstgaven gegeven zijn aan huia.aoudens, waar men die niet noodig had. Het is niet sprekers bedoeling om hier de namen van die menschen te gaan noemen, hij wil er dat geheel buiten laten. Spreker wil met dit onderzoek slechts vast leggen, wat verkeerd gebeurd is, teneinde bij een volgende dergelijke gelegenheid do gaven meer te doen beantwoorden aan het dool, waarvoor zo gegeven worden. De VOORZITTER herhaalt, dat van Burgemeester en Jethouders in verband met bovenvermeld Koninklijk besluit geen medewerking meer te verwachten is voor een voorstel tot het verstrekken van een Kerstgave of iets derge lijks. Dientengevolge acht spreker het voorstel van den heer Becht dan overbodig en kan spreker zeggen, dat Burgemeester en Jethoudors er af wijzend tegenover staan. de heer BECHT handhaaft toch zijn voorstel. Het kan best gebeuren, dat een volgende keer een dergelijk voorstel weer uit den Raad verdt naar voren gebracht en aangenomen en dan moeten fouten als nu gemaakt zijn, niet meer kunnen voorkomen. Spreker weet b.v. dat iemand zonder kinderen, die altijd een inkomen had van f.40,-- per week, een Kerstgave kreeg, terwijl een ander, die maar een weekloon had van f.20,-- en een huisgezin met 5 kinderen - iemand, die het dus werkelijk noodig had - niets kreeg, Op de desbetreffende vraag van den VOORZITTER blijkt, dat het voor stel van den heer Becht voldoende wordt gesteund. De heer JALDER wil een enkele opmerking maken, nu het voorstel van den heer Becht gesteund wordt, om een Commissie tot onderzoek te benoemen.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1930 | | pagina 37