- 18 - De heer Y/ALDER zegt,dat de Vuurzitter in de ruimte zit te praten. De VOORZITTER hamert. Spreker zou zulks evengoed kunnen zeggen van den heer Y/alder, die geheel langs de eigenlijke zaak heen praat. De heer WALDER is van meening,dat de Voorzitter zulks doet. Het gaat er hier om,dat er productief werk is geleverd en daar voor een hooger loon had moeten worden betaald. De VOORZITTER zou het daarmede eens zijn,wanne er het vaklieden betrof. Het betreft hier echter ongeschoolde arbeidskrachten, als schoenmakers, sigarenmakers, n cafe'baas, die werkloos zijn geworden en welke de gemeente door de werkverschaffing weer v/al laat verdienen. De heer Y/ALDER zegt, dat het van den Voorzitter niet netjes is om die menschen zoo te kleineeren, D<r VOORZITTER hamert. De heer Y/ALDER vindt het een schande,dat op een dergelijke minachtende wijze over de arbeiders wordt gesproken. De VOORZITTER blijft hameren en roept den heer Walder tot de orde. De heer WALDE ".A. zegt, dat de Voorzitter hem tot de orde kan roepen zooveel hij wil. Spreker is echter nog lang niet klaar en zal het zijne hierover zeggen. Men weet toch tevoren, dat men bij de werkverschaffing allerlei soort van menschen krijgt doch wanneer de Raad een besluit neemt betreffende het loon voor de werkverschaffing, dan moet men zich daaraan ook houden. Er is alleen onderscheid gemaakt tusschen het werk, of dit al of niet productief is en men heeft geen recht om ook de arbeiders nog in groepen te verdeelen. Wethouder KIE1^ merkt op, dat dit toch al te gek zou zijn, als men nagaat,wie het zooal zijn,die te werk gesteld worden. Men heeft er schoenmakerssigarenmakers enz. bij, en men kan die toch niet als geschoold personeel beschouwen. De heer WALDER: Kleineert U die menschen maar. De VOORZITTER hamert. Wethouder KIEEE zegt, dat er geen sprake is van kleineeren van die menschen. De heer Walder moet echter niet doen, of B W hier verkeerd gehandeld hebben,want daar is geen sprake van. De heer WALDER: Het is voor die menschen veel erger dan voor U,wanneer ze hun gezin niet behoorlijk kunnen onderhouden. De VOORZITTER zegt, dat als er onjuist gehandeld was, de heer Walder gelijk zou hebben. Dat is hier echter niet het geval. De heer Walder haalt de zaak door elkaar en verwart productief werk met het te werk stellen van menschen,die dat niet kunnen maken. De heer WALDER blijft toch bij zijn meening,dat deze zaak niet in orde is. De heer BECHT merkt op, dat men hier zit te praten,over iets, waarover de Raad nu toch niet oordeelen kan. Spreker zou den heer Walder daarom willen aanranden om kalm de gegevens betref fende deze zaak op papier te zetten,B W kunnen daar dan op antwoorden en wanneer de Raad dan kennis genoacan heeft vein alle stukken,kan er een behoorlijke beslissing genomen worden, Men kan hier nu nog langen tijd op zitten pijpen, maar komt daarmede tot geen resultaat. Wethouder EIEEE: En men maakt niets anders dan kwade gezichten, terwijl men er de arbeiders geen dienst mee bewijst. De heer SIMONS gelooft.dat er wat politiek achter zit. De heer WALDER: Dat kan men nu wel zeggen,maar ik heb lak aan iedereen en ook aan den heer Simons. De heer SIMONS: En ik aan den heer y/alder. Mevrouw BREEDVELT zegt, dat wanneer men iets heeft,men daarbij zakelijk moet blijven, en het niet moet doen voorkomen of men zoo heel veel voor de arbeiders voelt. Ook spreekster voelt veel voor de arbeiders, al zegt ze dat niet zoo dikwijls als de heer Y/alder.Zij kan ook niet inzien.dat de arbeiders hier gekleineerd wordenzzoals de heer Walder metnde te motten opmerken.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1930 | | pagina 108