r -
w ic
-.u. v.,':. or;
u-in t.
- -
tegemoetkoming gaf, en daarom hoopt spreker, dat de leden van den ïhad
zijn voorstel zullen steunen. Het particulier initiatief zal, naar spre
kers meening, in deze heel weinig uithalen.
De heer BECHT merkt op, dat men zoo iets niet van gemeentewege
moet doen. Dat is ook maar reclame maken.
De heer TALDER voegt den heer Eecht toe: Let op je woorden en zie
naar je daden.
De heer BECHT: Dat mag je zelf.
De heer TALDER zegt veel liever te doen te hebben met iemand, die
een partij achter zich heeft aan wie hij verantwoording verschuldigd
is, dan met iemand als de heer Becht, een loslooper, een Had-je-me-
maar, een partijlooze akelige mislukking, die zulke dwaze en onzinnige
praat zit te verkondigen, dat niemand naar hem luistert.
De heer BECHT zegt dit als een persoonlijk feit te beschouwen; spre
ker vraagt daarom het woord en zegt, dat er nergens zulk een groot
huichelaar te vinden is als de heer Walder, die zich S.D.A.P.er nemt,
en vriend des volks, terwijl hij de arbeiders uitbuitte en nog wel in
een tijd van hoogconjunctuur.
De heer TAL DERBewijs dat maar eens.
Be heer BECHT; Dat is niet zoo moeilijk, want hoe heb ge in den
oorlogstijd je schatten verdiend. Hebt ge dat niet gedaan langs de
ruggen der arbeiders? Tanneer de heer Tal der zoo sympathiek staat
tegenover de arbeiders, moest hij zijn kapitaal ook productief maken
voor hen.
De VOORZITTER merkt den heer Becht op, dat hij in deze toch niet
is zijns broeders hoeder.
De heer WALDER: Hu komt Hadjememaar in zijn ware gedaante te voor
schijn. Hu ziet men pas, dat hij hier wat onzin zit te praten. Hier
wordt nu weer een bewi js te meer geleverd van de prullerigheid van
den heer Becht, wiens daden nooit zoo heel schitterend zijn.
De heer BECHTL Dat zijn ze alleen van den heer Walder.
De VOORZITTER die door kloppen aan deze kwestie een einde heeft wil
len maken, roept den heer Becht thans tot de orde.
De heer WALDER zegt, dat hij reeds lang klaar was geweest, als die
akelige Had-je-me-maar er niet tusschen had gezeten.
Spreker wil nog een enkel woord zeggen over de kwestie van de tram.
Reeds lang heeft spreker zich er over geërgerd, dat de tramnog steeds
door de straten van de stad loopt, wat spreker levensgevaarlijk noemt.
Wanneer men de tram de Steenb ergs chest raat ziet opgaan, moet alle
kracht wordèn bijgezet en dikwijls gebeurt het dan nog, dat ze er
niet tegen op kan. Hoe gemakkelijk kan het dan niet gebeuren, .anneor
de tram daar plotseling achteruit gaat, dat spelende kinderen "//orden
verrast en gegrepen. Het is tóch al te verwonderen, dat er nog geen
ongelukken gebeurd zijn. Spreker is van meening, dat met deze kwestie
meer haast gemaakt moet worden. Wanneer spreker lid van het Dag.Be
stuur as, dan zou de tram niet lang meer door de stad loopen en zou
spreker zelf het risico op zich durven nemen om de rails dse laten op-
breken. Spreker hoopt echter, dat de tram nu zoo spoedig mogelijk uit
de stad zal worden verwijderd, voordat er ongelukken gebeurd zijn.
Tenslotte wil spreker er nog op wijzen, dat het hem den laatsten
tijd is opgevallen, dat het water in de Zoom erg verontreinigd is.
Spreker hoopt, dat daaraan spoedig een einde zal worden g esteld, zant
het is niet alleen schadelijkvoor de visch in het Park, welke er door
uitsterft, maar ook voor anderen, welke van dat water gebruik maken.
Spreker hoopt, dat men den fabrikant, die dat vuile water in de Zoom
loost, spoedig op zijn verplichting en zal wijzen, zoodat hier een einde
aan komt.
""ethouder JUTEN merkt op, dat die toestand al tien jaren zoo is.
De heer TALDER meent, dat men dit in het belang van de gemeenschap
toch niet kan toelaten en hoopt dan ook, dat het Dag.Bestuur van c'eze
kwestie werk zal maken.
Do heer HARMSEN wil beginnen met te zeggen, dat het hem spijt, dat
de woorden, door den Voorzitter gesproken, blijken te zijn als drup
pols water op een gloei enden steen.
Door den heer Talder is gesproken over het aanbrengen van een bord
je me- do w/oorden Wilhelminalaan" aan een huis in de Avenue Prinses
Tilholmina. °prekor wijst er op, dat daar niets aan te doen is, en men
her beste doen kan van dergelijke zaken in den Raad geen notitie te
nemen, wat botreft de noodzakelijkheid van het geven van een Kers: ave
K' -.A J, i
■-1
vT c:;.y I
v: i-
I
i'S
4JU-
i -r
i. a i