- 15 -
Wanneer het weer wat kalmer is,zegt de heer VRIENS.dat hij dan op een
andere manier zal beginnen.wanneer hij zoo niet mag voortgaanals hij nu
doet. Spreker meent,d&t men dan echter al,zeer onredelijk handelt, en wil
er den Voorzitter op wijzen,d&t deze op het oogenblik heeft toegelaten,
dat een lid van den Raad op de schandelijkste manier door het slijk v/ordt
gehaald zonder dat een van de leden van het Dag.Bestuur daarover een woord
van protest heeft doen hooren. Het lijkt naar niets,zegt spreker,om een
lid van den Raad het verder spreken te bele tten .wanneer dat lid overtuigd
is niets te hebben gedaan in strijd met de belangen der gemeente.
De heer WALDER acht het in strijd met de wet om een lid van den Raad
het vrije woord te onthouden.
De VOORZITTER merkt op,dat men hier alleen te maken heeft met hetgeen
in den Raad gesproken wordt. Met hetgeen gesproken of geschreven wordt
buiten den Raad hebben we hier niets te maken.
De heer VRIENS zegt,dat de Voorzitter hier is als Burgemeester van
Bergen op Zoom, benoemd door de Kroon. Haar buiten den Voorzitter is er
volgens spreker nog een andere burgemeester.
De VOORZITTER: Dat interesseert mij niets.
De heer VRIENS: Het interesseert U niet,maar toch danst U naar de
pijpen van dien man.
De VOORZITTER zegt,dat coo iets nooit zal gebeuren.
De heer VRIENS zegt,dat het toch gebeurt.
De VOORZITTER: Tenminste volgens U. Ik wil echter niet,dat op de manier
zooals U begonnen is,verder wordt gbgaan. U moet zakelijk blijven.
De heer VRIENS merkt op,dat zulks door anderen ook niet gedaan wordt.
De VOORZITTER zegt,dat we daar hier niets mee te maken hebben.
De heer SCHEEEELAAR merkt op,dat de heer Vriens in zijn interpellatie
wel degelijk de dagbladen heeft aangehaalden toen heeft de Voorzitter
het laten passeeren. Nu hebben Burgemeester en V/ethouders dit wel niet in
hun antwoord ondergebrachtmaar dat neemt niet weg,dat men den heer Vriens
nu niet kan beletten daarop door te gaan.wanneer hij dat wenscht. Spreker
sou hem het woord dan ook niet willen ontnemen,temeer niet,waar hij niet
weet,wat de heer Vriens wil zeggen.
Do heer HARMSEN zegt,dat de heer Vriens in zijn interpellatie niet
persoonlijk is geweest,en wanneer hij nu ook zakelijk blijft,acht spreker
er niets op tegen.wanneer de heer Vriens ook nu weer de zaken er bij
haalt,die den vorigen keer daarbij werden ter sprake gebracht. Bovendien
vindt spreker het niet meer dan billijk,wanneer een raadslid buiten den
Raad wordt lastig gevallen in het openbaar,om hem in den Raad de gelegen
heid te geven zich daarover uit te spreken,als hij daarbij zakelijk blyft.
De heer DE JONG acht het heel logisch en vanzelfsprekend,dat,wanneer
een" lid"van den Raad op een dergelijke manier in het openbaar wordt aan
gevallen,hij zich ook in het openbaar mag verdedigen.
De VOORZITTER wijst er op,dat het niet zakelijk is.
De heer DE JONG meent,dat er niets onzakelijks in is,wanneer een,
spreker zou haast zeggen semi-parlementairbxad een lid van den Raad aan
valt,dat deze zich hier verdedigt. Als dan dan nog op een zakelijke
manier wordt gedaan,is spreker van meening.dat men hem gerust kan la ben
door spraken.
Dc heer VERBIEST merkt op,dat hier wel het blad van den Wethouder
wordt genoemdmaar men ken toch niet zeggen dat,wanneer er een stuk in
staat van Glymes.dit van den Wethouder is. Spreker zou evengoed kunnen
zeggen,dat het van den heer Vriens zelf afkomstig is, teneinde er dan nog
eens op terug te kunnen komen.
De heer DE JONG zegt,dat men heel goed weet,wie bedoeld wordt,als men
het over de Ster heeft.
De VOORZITTER zegt het allang te hebben gehoord. Spreker zal den heer
Vriens zijn gang laten gaan.
De heer VRIENS: Evenals ik den vorigen keer ben begonnen,wil ik ook
nu weer beginnen met er op te wijzen.dat ik in de Commissievergadering
van Openbare Y/erken, waar in ik tegen de gunning van een openbare besteding
het geprotesteerd,gezegd heb in openbare vergadering op die kwesties te
zuil er terugkomen. Heeft J,Mi jnheerJuten-, di t niet medegedeeld aan den
Voorzitter? En,Mijnheer de Voorzi t ter heef t U in het onderhoud, d&t ik met
IT heb gehad in'de stakingsweek over de staking,het niet over die kwestie
met mij gehad en getracht mij enkele zaken te weerleggendie in de Com
missie waren behandeld en waarvan U geen kennis kon dragen? Het is dus
niet waar. te schrijven.dat ik onvoorbereid met mijn interpellatie ben
gekomen. Heeft U, Mijnheer de Voorzi tter mijn interpellatie vergeleken
zooals die in de Zoom heeft gestaan met die,welke ik aan den Secretaris