9- dat er nog een Raad is, die in een of andere zaak een beslissing kan nemen, maar daartegenover ook oogenblikken, dat hij blij is, dat er nog een Raad is, die zich over een of andere kwestie kan uitspreken. Zulk een laatstgenoemd moment is het nu voor spreker, die uit de hier naar voren gebrachte opmerkingen thans het voor en tegen hoort, waar door spreker voor zich nog in beraad staat, wat het zwaarst weegt. Spreker zegt niet, dat hij van idee veranderd is, want dat is nog niet het geval, doch wel staat spreker thans in beraad wat te doen. Zooals de heer de Jong terecht heeft opgemerkt, is het karakter van de kermis veranderd en is men niet meer tevreden met de ouderwetsche boerenkermis welke niet voldoet aan de tegenwoordige eischen. Men zal -dus een moderne kermis moeten krijgen met groote inrichtingen, waardoor op den duur de kleine exploitanten zullen worden weggedrongen of ook zullen moeten gaan combineeren. Sluit men de gecombineerde inrichtingen van de kermis uit, dan doet men daardoor schade aan exploitanten, als hier b.v, de familie Janvier, die tot de gegoede burgerij behoort, en in den winter tijdens haar verblijf alhier aan verscheidene menschen werk verschaft. Men zou zoo door kunnen gaan en de voor- en nadeelen tegenover elkander kunnen stellen, maar spreker wil wel zeggen, dat hij blij ie dat ook de Raad in deze zich moet uitspreken. De Raad zal dus moeten beslissen of B W al dan niet een nieuwe verpachting van staanplaatsen onder gewijzigde voorwaarden zullen houden. Wanneer de Raad eventueel een dergelijke beslissing zou nemen, en tot een nieuwe verpachting zou wor den overgegaan, behoeft men niet bang te zijn, dat de gemeente hierdoor in rechte kan worden aangesproken. Op grond van de bepalingen in de verpachtingsvoorwaarden kan spreker den heer Verbiest dan ook wel mede- deelen, dat een eisch tot schadevergoeding geen succes zou hebben. Arti kel 6 der verpachtingsvoorwaarden, hetwelk spreker even voorleest, is in deze duidelijk genoeg. De Raad zou dus B W kunnen uitnoodigen de gehouden verpachting van staanplaatsen te doen vervallen en een nieuwe verpachting te houden onder gewijzigde voorwaarden. Een zoodanig besluit zou door den Raad genomen kunnen worden in den vorm van een motie, waarin de wensch van den Raad te dezer zake zou kunnen worden neer gelegd. Wat het verwijt van den heer Becht betreft, als zouden B W deze zaak niet goed geleid hebben, zegt sprexer, dat het toch vanzelfspre kend is, dat B W zich niets aan trekken van een oneenigheid, welke tusschen belanghebbenden bestaat. B W hebben deze vergadering dan ook niet bijeengeroepen naar aanleiding van die oneenigheid, maar ten gevolge van de aanvraag daartoe van vier raadsleden. Naar aanleiding van de opmerking van den heer Vriens, dat reeds eer der gecombineerde inrichtingen werden toegelaten, zou spreker willen zeggen, dat daarin wel eenige grond schuilt; toen was er echter nóg geen uitspraak van den Raad in deze. Wanneer de Raad zich nu betref fende deze zaak heeft uitgesproken, dan zullen B W er natuurlijk voor waken, dat met die uitspraak rekening wordt gehouden, zoowel voor wat betreft de kleine al6 de groote inrichtingen. De heer VRIENS zou naar aanleiding van de door den heer Kiepe gestelde vragen willen opmerken, dat ook zijn meening is, dat het niet aangaat, dat een paar kapitaalkrachtige menschen het geheele kermisterrein pachten en het dan weer gaan onder-verpachten. Naar sprekers inzicht moet die verpachting geheel in handen blijven van B W. Wat de tweede vraag van den heer Kiepe betreft zou spreker vallen antwoorden, dat er gewoonlijk heel wat menschen zijn, die als meeloopers beschouwd moe ten worden, en die vandaag blij zijn om een besluit zooals in deze kwestie door B W genomen, en morgen daar tegen opkomen. Dan is door den heer Kiepe nog gezegd, dat de eJploitanten van gecombineerde inrich tingen evenveel recht hebben als de andere exploitanten, doordat zij toch ook met afzonderlijke inrichtingen kunnen inschrijven. Dit is naar sprekers meening niet zoo, daar die groote inrichtingen zoodanig zijn gebouwd, dat se niet afzonderlijk worden geëxploiteerd, terwijl daarenboven die afzonderlijke inrichtingen ook geen levensvatbaarheid meer hebben. Spreker is het met den heer de Jong eens, dat de kermis moet opgewerkt worden en dat door het weren van groote inrichtingen het een boerenkermis wordt, welke niet veel bezoek zal trekken van de bewoners der omliggende plaatsen. Om dit laatste te voorkomen heeft spreker dan ook gemeend een motie te moeten indienen, welke door spreker wordt voorgelezen, en welke ongeveer inhoudt hetgeen door den Voorzitter

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1929 | | pagina 9