11. De heer VERBIEST is van meening, dat het met de uitgaven voor het onderwijs de spuigaten uitloopt, terwijl de huismoeders met het op brengen van het schoolgeld dikwijls geen raad weten. De heer HARMSEN merkt naar aanleiding van de vergelijking van den Voorzitter tusschen het gebouw der openbare school en iemand die een gebouw met 7 kamers zou huren en er maar 2 van bewoont, op, dat die handelwijze van zoo iemand zeer dom zou zijn. Bij de gemeente is het echter een ander geval, daar wij nu eenmaal met dat gebouw zitten, terwijl het voor een ander geen verplichting is om in zulk een groot huis te gaan wonen. Vereer uil spreker er op wij zen,dat, wanneer een maal een bedrag is toegestaan, men dat ook opmaakt. Spreker zou hier voor willen verwijzen naar de bedrijven. Wanneer daarvoor eenmaal een bedrag op de begrooting is uitgetrokken, dan vindt men nog altijd een of ander werk waaraan dat bedrag kan worden besteed. Wat verder de berekening der kosten aangaat, wijst spreker er op, dat de kosten voor schoonhouden der lokalen ongeveer 22,per week bedragen. Er worden echter in verschillende lokalen cursussen gegeven, welke lokalen ook schoongemaakt en onderhouden moeten worden. Spreker vraagt of deze laatste kosten ook in mindering gebracht zijn bij de berekening der kosten van instandhouding. Naar aanleiding van het gezegde van den heer Walder, dat de schoolbesturen halen wat er te halen is, en dat hij hun dat ook niet kwalijk neemt, zegt spreker, dat hij hun dat wel kwalijk zou nemen, omdat naar zijn meening het niet aangaat, dat er door welke instelling ook, maar gezegd wordt; Pluk maar raak als het van den grooten hoop gaat. De heer WALDER merkt op, dat de wet dit hier in de hand werkt.. De heer VRIENS wil, naar aanleiding van de opmerking van den heer Walder, dat door de bijzondere scholen de openbare school geleidelijk wordt leeggepompt en daardoor de kosten voor de bijzondere scholen ook hooger worden, er op wijzen, dat daaraan weinig te doen is omdat de menschen in deze gemeente nu eenmaal voor het bijzonder onderwijs veel voelen. Door den heer Walder is verder aangedrongen om meer reclame te maken voor de openbare school, doch spreker is van meening dat hoe meer propaganda er voor de openbare lagere school gemaakt wordt, hoe erooter de kesten worden. Spreker wil dit even met een voor beeld duidelijk maken. Tanneer voor de openbare school een advertentie zou worden geplaatst, welke b.v. 3,kost, zal dat voor de gemeente wanneer er 100 leerlingen op deze school zijn, dus op 3 csnt per leer ling komen. Wanneer het aantal leerlingen bij het bijzonder onderwijs gesteld wordt op 3&00, clan zal echter zoo'n advertentie op een aanzien lijk bedrag komen te staan. Spreker meent dan ook, dat men daarop niet kan ingaan. Tenslotte zou spreker er nog op willen wijzen, dat de administratiekosten van den Dienst van Openbare Werken ook de onkenfi ten voor de scholen verhoogen. Spreker zou willen vragen of het niet moge lijk iB om de omslagkosten van dien Dienst niet zoo zwaar op de school te doen drukken. De ^VOORZITTER meent dat zulks niet eerlijk zou zijn. D® heer VaiEHS geeft zulks toe. Spreker zou dan nog willen verzoeken om bij het aanleggen van een rr.a? staf te zoeken naar gemeenten, waar ae onderhoudskosten zoo laag mogelijk zijn gesteld. Voor de Neutrale School is zulks van veel belang, terwijl het voor de andere scholen niets uitmaakt. De VOORZITTER wil thans nog enkele opmerkingen maken naar aanleiding van hetgeen hier naar voren is gebracht. Spreker zegt, dat de heer Vriens met het door hem aangehaalde voorbeeld van die advertentie al heel duidelijk heeft aangetoond, dat propaganda voor de openbare lagere school de kosten van het bijzonder onderwijs nog duurder zal maken. Bovendien wil spreker wel zeggen, als lid van het Dag.Bestuur, dat hij zich absoluut niet verplicht gevoelt om het gebruik der openbare la un school te bevorderen. Door de gelijkstelling van het openbaar en bij zonder onderwijs moet ieder voor zich weten, welk onderwijs hij zijn kinderen wil laten volgen, en ligt het niet op den weg der overheid om daarvoor te zorgen. De^taak van de overheid ie na de gelijkstelling door de wet van 1920 niet anders meer dan te zorgen, dat het onderwijs zoo goed mogelijk is. Die overheid mag echter niet treden in de plaats van de ouders, op wien thans zelf de plicht rust orn te zorgen, dat hun kinderen goed onderwijs genieten. Bovendien staat het bijzonder onder wijs in deze gemeente op een zoodanig peil, dat er abosluut geen aan leiding bestaat om het openbaar onderwijs te prefereeren.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1929 | | pagina 24