41.
onbillijkheid schuilt,immers de belasting drukt niet meer in gelijke
mate alle aangeslagenen,he tgeen toch de gemeentewet bedoelt,al wordt
daar wel bepaald,dat de som voor noodzakelijk levensonderhoud in ver
band met de samenstelling van het gezin kan worden gesplitst. Die split-
?in§ ,van aftrek zou alleen dan zijn te motiveeren als de inkomens,die
in een gezin belast werden,ook steeds in één hand.n.l. die van het
gezinshoofd,kwamen,maar niets is minder waar. Een gezin,waar het hoofd
- de vader - wordt aangeslagen voor f.1000,-- en 2 kinderen een belast
baar inkomen hebben van b.v. f.350,--,kan niet gezegd worden te beschik
ken over een inkomen van f.1700,--,omdat het in de practijk maar al te
vaak voorkomt.dat die kinderen niet hun geheele inkomen aan het hoofd
afdragen. Zijn de kinderen meerder jarigdan is daar zeer zeker geen
rekening mee te houden en bij hen is veelal het betalen van een zeker
bedrag aan kostgeld - als regel minder dan het verdiende loon - ge
woonte. In het geschetste geval worden onder de vigeerende verordening
drie aanslagen opgelegdomdat de aftrek voor noodzakelijk levensonder
houd in evenredige deelen wordt gesplitst, terwij 1 bovendien het hoofd
nog extra wordt ge troffen,omdat hij voor de twee kinderenindien ze
nog geen 16 jaar zijn,ook nog den kinderaftrek moet missen. Een verge
lijking met de overeenkomstige regeling bij de Rijks Inkomstenbelasting
gaat niet op omdat daar de kinderaftrek niet meer wordt genoten,indien
de kinderen zelf een inkomen genieten van f.800,--, een bedrag dus waar
van die kinderen kunnen be staan,he tgeen van een bedrag van f.350,--
niet kan worden gezegd.
Hieruit volgt vanzelf dat,hoe meer aanslagen in een gezin,hoe kleiner
de inkomens mogen zijn om belast te worden.
Was deze toestand onder de vroegere heffing, toen deze nog geheel bij
de gemeente berustteree ds niet juist te noemente meer is dit het
geval nu de heffing der gemeentebelasting aan het Rijk is overgegaan.
Immers bij het Rijk wordt bij de bepaling van het inkomen van het
gezinshoofd in daartoe leidende gevallen ook rekening gehouden met de
verdiensten der inwonende kinderen,met dien verstande dat in sommige
gevallen een deel van het loon der kinderen,dat aan de ouders wordt
afgedragennogmaals als inkomen bij dat van het hoofd wordt gerekend.
Hier treedt dan de onbillijkheid nog sterker naar voren,he tgeen spreker
met enkele voorbeelden aantoont. Wanneer men dan weet,dat door den
gesplitsten aftrek alleen of nagenoeg alleen worden getroffen de mindep
ge si tueerden, die uit den aard van ^un financieel onvermogen verplicht
zijn hun kinderen reeds vroegtijdig aan het werk te zetten om mede in
de behoeften van het gezin te voorzien,dan treedt die onbillijkheid
nog te meer aan het licht.
Tenslotte wijst spreker op de oms tandighe id, dat volgens het bepaalde
bij art.3 laatste lid der genoemde verordening,de toestand voor de
regeling van de samenstelling van het gezin wordt bepaald naar den
datum van 1 Mei van elk jaar. Zonder dit voorschrift geweld aan te
doen,kan naar sprekers meening de voorgeschreven splitsing van den
aftrek gemakkelijk worden voorkomenhe tgeen spreker wederom met eenige
voorbeelden aantoont.
Op grond van dit alles acht spreker het zeer wenschelijk het bepaalde
bij het 2e lid van art.3 der genoemde verordening te doen vervallen.
Dese maatregel zal tot gevolg hebben.dat aan gemeentelijke belasting
minder zal worden ontvangen et n bedrag van ongeveer f.18000, .hetwelk
blijkt uit het overzicht dat spreker hierna omtrent de diverse aan
slagen geeft.
Om de onbillijkheid uit deze belasting weg te nemen, zou spreker
willen voorstellen op de eerste plaats een wijziging van art. 3 van de
verordening; op de tweede plaats het bedrag voor noodzakelijk levens
onderhoud voor hoofden van gezinnen te brengen van f.600,-- op f.700,
Deze beide voorstellen zullenzooals spreker aantoondeeen mindere op
brengst geven van te samen f.33000,--. Waar spreker de cijfers van de
belastingadministratie voldoende bekend zijn,meent hij de aanneming
van zijn voorstellen gerust te kunnen aanraden.
De VOORZITTER juicht het idee van den heer Harmsen toe om den aftrek
voor noodzakelijk levensonderhoud te brengen van f.600,-- op f.700,
terwijl spreker ook erkent de onbillijkheid der gesplitste aftreksommen.
Spreker is het echter er niet mee eens,dat men nu maar inee nB het
bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud gaat verhoogen. Ook bij de
bespreking van de begrooting bij Burgemeester en Wethouders is wel
degelijk onder het oog gezien of de belasting niet wat kon worden ver
minderd. We meenden echter daartoe niet te kunnen overgaan. Waar men
bovendien volgend jaar toch de nieuwe financieele regeling krijgt met