6.
De heer S C HE F EE LAAR me riet naar aanleiding van het gezegde van den
heer Harmsen op,dat men dan ook dat "terzelfder tijd" moet laten ver
vallen, daar dit begrip zeer rekbaar is.
De heer MUSTERS vraagt of aan iemand,die f.1000,-- heeft geboden
voor een stuk grond, terwijl voor datzelfde perceel door een ander
f.1100,-- is gebodenwordt medegedeeld,dat er reeds f.1100,-- voor ge
boden is? Spreker vindt dit wel een daad van goede koopmanschap.
De heer VERBIEST zou voor een bepaald perceel een termijn van in-
schryvihg willen opens tellen .'Vanneer dan die termijn verstreken is,kan
het perceel gegeven worden aan dengene.die het hoogste bod gedaan heeft.
Wethouder JUTE1T is van meening, dat de leden den gang van zaken niet
goed begrijpen .De Domeingronden worden nu reeds twee jaar geëxploiteerd
en daarby is het in het begin ook voorgekomendat er twee aanvragers
waren voor hetzelfde perceel. Nu gebeurt dat niet meer.Als er thans
meerdere gegadigden voor eenzelfde perceel zijn,komen deze naar den
Dienst van Openbare Y/erken,waar hun de prijs van dat perceel v/ordt mede
gedeeld.Zij dienen dan hun schriftelijke aanvraag om dat perceel te
mogen koopen, bij B W in. Voordat echter B <1 V hierop eene beslissing
nemen,wordt aan deze gegadigden bericht,dat er meerdere liefhebbers voor
dat perceel zijn en het dus noodig is,dat zij hun prijs h er zi en .Daarna
wordt aan den hoogsten bieder het perceel verkocht. 'Vaar deze gang van
zaken ook bij den verkoop der Domeingronden nooit bezwaar heeft opge
leverd,zou spreker den Raad willen advisooren om art.2 ongev/yzigd te
la ten.
Wat de wyziging van art.13 be treftzooals voorgesteld door de het ren
Vriens en Scheffelaarzegt sprekerdaartegen persoonlijk geen be&waar
te hebben,ofschoon spreker er nogmaals op wijzen wil,dat volgens art.15
de Raad altyd nog verlenging van den termijn kan toestaan.
De heer BECHT verkrijgt dan,met goedvinden van den Raad,het woord
in derde ins tantieSpreker merkt op,dat volgens de uiteenzetting van
den heer Juten,er dus heelemaal geen sprake is van een bod,daar steeds
aangevraagd wordt tegen den minimumprijs.Spreker is dan ook van meening,
dat het woord "geboden" in dit artikel moet verwallen.
De heer SIUONS is het daarmede eens.
Wethouder JUTEN heeft er geen bezwaar tegen,dit woord te laten ver
vallen,daar het blijkbaar niet op deze plaats behoort te staan.
De heer HARHSEN merkt op,dat de heer Juten uitgaat van het idee,dat
men altijd den minimumprijs zal nemen bij zijn aanvrageSpreker acht
het echter zeer goed mogelijk,dat iemand,die zeer veel prijs stelt op
het verkrijgen van een bepaald perceeldaarvoor ook boven den minimum
prijs zal bieden.
Wethouder JUTEN zegt,dat bij een hooger bod dan den minimumprijs,de
grond gegeven v/ordt aan den hoogst biedende.
De heer HARIISEN zegt,dat zulks toch niet in dit artikel staat.
De heer WALDER merkt op,dat hij dat toch zoo leest.
De heer HARIISEN is het daarmede niet eens.
De VOORZITTER stelt dan voor om tot stemming over punt IV der agenda
over te gaan,waarmede de Raad accoord gaat.
De VOORZITTER brengt dan in stemming^ pun t IV der agenda,he tv/elk
zonder hoofdelijke stemming v/ordt aangenomen.
De VOORZITTER deelt dan mede,van plan tc zijn geweest om nu in stem
ming" te brengen punt V der agenda,doch waar punt IV thans is aangenomen,
is een wijziging in de verordening niet meer mogelijk,omdat deze bepa
lingen zijn vastgesteld door Burgemeester en Jethouders en slechts by
v/ij ze van me de de cling aan den Raad worden voorgelegd.
Spreker verklaart geenszins de bedoeling te hebben gehad om er den
heer Hamsen in te laten loopen, ten bewijze waarvan spreker namens
B W nop kan mededeclendat zij er geen bezwaar tegen hebben on alsnog
in artikel 2 de wijziging aan te brengen,zooals die door den heer Harn-
sen is voorge s te ld. Hierdoor komt dan de door den heer Becht voorgestel
de* wijziging te vervallen,omdat er nu altyd sprake is van een geboden
ijs*
De he e r HARIISEN is het nog niet net den Voorzitter eens,dat door de
aanneming van punt IV der agenda,het raausstuk no67vermela onder pur
V der agenda,nog slechts een kennisgeving aan don Raad j.s. Spre.cer
meent,dat de Raad over de bepalingen dezer verordening toch wel zeggen
schap zal hebben. Janneer dit niet zoo is,dan heeft dc Raau oo.c al zyn
opmerkingen betreffende deze bepalingen voor niets naar voren georaent.
De VOORZITTER is van meening,dat het toch wel goed geweest is om
den Raad over deze kwestie zich te laten uitsprekeh.