plaats van direct te kunnen optreden, daarover eerst den Voorzitter en
een of meer regenten had moeten raadplegen, konden we wel eens in een
gevaarlijk parket komen. Spreker is er dus niet voor om aan dit art-,
iets te veranderen, evenmin als aan art.22, waar het gaat over de ver
strekking van bedden en kleeding.. Wanneer het midden in den winter is,
en de secretaris krijgt b.v. met Kerstmis de mededeeling, dat ergens
kinderen zonder dekking in de kou liggen, waarin door bijzondere omstan
digheden niet kan worden voorzien, dan vindt spreker het verkeerd, dat
eerst de Voorzitter of een der regenten moet worden geraadpleegd, voor
dat de secretaris hier kan handelen. Wat art.23 betreft, merkt spreker
op, dat dit geen bevoegdheden, maar verplichtingen van den Secretaris
teevat.
Naar aanleiding van de opmerking van den heer Scheffelaar over art.26
meent spreker, dat de Voorzitter de bedoeling van dat art. reeds vol
doende uiteengezet heeft.
De VOORZITTER wil hierbij nog opmerken, dat zich ook het geval kan
voordoen, dat iemand ver achteraf woont en dat dan aan iemand daar in
de omgeving, verzocht wordt de ondersteuning uit te reiken.
De heer WALDER is het daarmede eens, en zegt dat, toen het Burgerlijk
Armbestuur nog niet functioneerde, aan een poli tie-agent was opgedragen
de orü ersteuning uit te reiken aan iemand, die ver van de kom der
gemeente woont. Spreker ziet er geen bezwaar in, dat die ondersteuning
ook in het vervolg door den veldwachter wordt uitgereikt.
Wat art.31 aangaat, lijkt het spreker toch overbodig, dat omtrent
aanvragers, die toch niet in aanmerking kunnen komen, eerst het College
van Regenten m<set worden gehoord. De eenvoudigste weg is ook hier, dat
de secretaris die ineens afwijst, terwijl deze inschrijvingen toch ook
wear in de vergadering van het College komen.
Hetgeen door den heer De Jong naar voren is gebracht betreffende
art.l6^ is eigenlijk sprekers eenigste bezwaar tegen dit reglement.
Spreker is het'met de door den heer de Jong voorgestelde wijziging eens
en zou graag zien, dat voer "zooveel mogelijk" het woord "kan" werd
gezet.
Tenslotte wil spreker nog opmerken, dat de samenwerking met de kerke
lijke armbesturen van dien aard is, dat daarin geen verandering behoeft
te komen. Spreker meent zelfs dat de werking van het Burg.Armbestuur
een aansporing geweest is voor de bijzondere instellingen
van weldadigheid om nog harder te gaan werken. Dit is misschien wel een
zacht complimentje aan sprekers adres, maar dat lijkt hem niet zoo erg.
Om te beëindigen wil spreker nog een woord van dank brengen aan den ont
werper van dit reglement, die dat naar sprekers meening wel verdiend
heeft.
De heer DIKLAND merkt betreffende art.27 op, dat de daar aan den
Voorzitter gelaten beslissing, dezen wel zal zijn toevertrouwd, doch in
verband met de voorgaande bepalingen lijkt spreker deze bepaling toch
niet consequent. Immers nu wordt ineens iets aan den Voorzitter opge
dragen, terwijl in de overige ^evailen zulks aam den Secretaris wordt
overgelaten. Wanneer men consequent wil zijn, moet volgens spreker
ook in art.27 de Secretaris staan inplaats van den Voorzitter.
Wat verder art.23, 3e alinea betreft, dit lijkt spreker wel eenigszins
overdreven. Voor zoover het kiuuwren ama-aat, zou spreker er zich mee
kunnen vereenigen, doch overigens zou spreker hetgeen in dit artikel
bepaald wordt, vrillen onderbrengen bij art.7.
De heer HARMSEN heeft ook een kleine opmerking naar aanleiding van
art.27. Spreker hecht aan dat artikel echter een andere beteekenis dan
Dr.Dikland, omdat het hier meerdere personen betreft, terwijl bij het
optreden van den Secretaris het slechts gaat om een enkeling. Spreker
meent, dat het bovendien tooh de bedoeling is, dat, wanneer er een
onderstandscommissie is, de beslissing in art.ZJ genoemd, wordt genomen
door den Voorzitter van het Burg.Armbestuur na overleg met den Voorzit
ter der onderstandscommissie.
In verband met art.1* zou spreker nog willen vragen, wat er gebeurt
met aanvragers, die niet aangesloten zijn bij een of ander kerkgenoot
schap, daar hieromtrent niets in het reglement bepaald wordt.
De heer MTHEUNIS zou naar aanleiding van art.21 willen v ragen, wie
in spoedeischende gevallen de opdracht tot plaatsing in een gesticht
moet geven, wanneer de Voorzitter en de Voorzitter van de onderstands
commissie verhinderd zijn.