I
9.
moeten goedkeuren,doch spreker is overtuigd,dat er niet veel menschen
in de gemeente zijn,die weten,dat dergelijke besluiten aan de goed
keuring van Ged. Staten zijn onderworpen,en spreker kan zich best voor
stellen, dat ook Snepvangers dit niet wist.Er is hier in den Raad ver
schillende malen geinforraeerd naar de toedracht van deze zaak,doch
nooit is er een juiste uiteenzetting van gegeven.Spreker heeft voor
zichzelf de overtuiging,dat er formeel correct gehandeld is,en dat
men,door het voorstel tot intrekking van het Raadsbesluit aan te nemen
van deze kwestie af is,doch dan rijst de vraag of het wel juist en bil
lijk is tegenover dezen man.Of 300,- schadevergoeding te veel of te
weinig is,weet spreker niet,omdat hij daarover niet oordeelen kan,maar
wel acht spreker het billijk dat er een kleine schadevergoeding wordt
toegekend.
Snepvangers is ook bij spreker geweest,doch veel wijzer is spreker
uit de mededeelingen van dezen niet geworden.Spreker zou in deze ver
gadering willen zien uitgemaaktof aan Snepvangers een schadevergoe
ding zal worden gegeven,daar spreker niet inziet waarom men daartoe
eerst een verzoek van Snepvangers zou afwachten.Men voorkomt daarmede,
dat deze kwestie in een volgende vergadering weer aan dé orde moet
worden gesteld.Spreker zou echter eerst nog de meening van Wethouder
Juten in deze zaak willen hooren.
Denheer HARMSEN lijkt het toch toe,dat door het vorige Dag.Bestuur
een fout is begaan,doordat dit van het schrijven van Ged.Staten van
October 1926 geen mededeeling heeft gedaan aan Snepvangers.Was dit
wel geschied,dan zou Snepvangers hebben kunnen begrijpen,dat er van
den verkoop van den grond niet veel zou komen.Door dit verzuim vanwege
het vorig College van Burgemeester en Wethouders kon Snepvangers niet
overgaan tot bebouwing van den grond en heeft deze daardoor schade ge
leden. Spreker is wel geen landbouwer,maar als belastingambtenaar weet
spreker toch ongeveer wel,wat die grond gewoonlijk oplevert.Er is hier
naar voren gebracht,dat die grond nog iets heeft opgebracht,doch zelfd
wanneer die grond in het geheel niets zou Rebben opgebrachtdan nog
meent spreker,dat het bedrag van voor schadevergoeding door den
heer Musters genoemd,minstens voor de helft te hoog is.Deze grond kan
volgen^spreker,per gemet hoogstens opbrengen,en al zou er dan
eenige schade geleden zijn doordat de grond niet bemest is kunnen wor
den, dan kan deze schade toch nooit groot zijn,omdat het terrein voor
het grootste gedeelte uit weiland bestaat.Spreker zou,wanner er een
vergoeding gegeven wordt,toch zeker niet hooger willen gaan dan 100,-
Spreker is het overigens met de heeren de Jong en Walder eens, dat er
uit billijkheidsoverwegingen een schadevergoeding dient te worden gege
ven, terwijl spreker er zich ook mee kan vereenigen om deze kwestie in
deze vergadering af te handel en,zoodat daarop niet in een volgende ver
gadering behoeft te worden terug gekomen.Deze heele zaak,welke al
reeds veel te lang heeft geduurd,is dan daarmede van de baan.
De heer BECHT kan zich best voorstellen,dat Snepvangers meende,dat
de grond verkocht was,en zulks op grond van de voorloopige contracten,
cpreker heeft ook bezoek van dezen man gehad,waarbij deze hem mededeelo
dat or ook een brief was van een notaris,waarin hem werd medegedeeld,
dat de grond op 1 November 1926 zou worden aanvaard en betaald.Spreker
heeft toen gevraagd waar die brief was,en gezegd,dat dit een reuzen-
bewijsstuk zou zijn.Snepvangers zeide echter dien brief niet meer te
hebben,maar dat de heer Juten die in zijn bezit had.Spreker zou gaarne
weten,of die brief er inderdaad is en of de heer Juten dien heeft.Spre
ker hecht aan het bestaan van dien brief zeer veel waarde,want men
zal het toch wel met hem eens zijn,dat als men in Juni eon verkoop
contract teekent en men krijgt dan eenigen tijd later bericht,dat de
grond zal worden aanvaard en betaald op een bepaalden datum,dit schrij
ven een reuzenbewijsstuk is,ook al is er in het verloopcontract een
voorbehoud gemaakt.Op wiens last die brief aan Snepvangers geschreven
is,v/eet spreker niet.
Overigens is spreker van meening,dat aan Snepvangers een schade
vergoeding moet worden gegeven.Spreker had gedacht,wanneer Snepvan
gers 5 1° zou hebben gehad van het geld,waarvoor de grond verkocht is,
hij dan een schade zou hebben geleden van 120,-.Op een desbetreffend
gezegde aan Snepvangers,deelde deze hem mede,dat hij heel blij zou
zijn,indien hem dat bedrag als schadeloosstelling sou worden toegekend.
Op grond hiervan doet spreker dan ook het voorstel een schadevergoe
ding van 120,- te geven.