is. Spreker acht het wel mogelijk,dat de heer Juten dien brief toevallig gevonden heeft,toen hij de brandkast nakeek,om te zien hoe het met de aandeelen der Bataafsche stond,. De VOORZITTER roept den heer Becht tot de orde. De heer BECHT: doch het wil er bij spreker niet in,dat hier toeval in het spel was.Spreker is eerder geneigd aan te nemen,dat de heer Juten met voorbedachten rade heeft ontkend dien brief in zijn bezit te hebben,in de hoop,dat het voorstel dan aangenomen zou worden. Spreker meent,dat die brief voor hem een aanleiding kan zijn om te concludeeren,dat aan Snepvangers een schadevergoeding toekomt,want als Snepvangers werkelijk een brief ontvangen heeft,waarin hem geschreven wordt,dat per 1 September de grond aanvaard zal worden,dan moet Snep vangers niet alleen schadevergoeding ontvangen,doch dan moet die grond ook aanvaard en betaald worden. Alleen dient' dan onderzocht te worden, of de gemeente of de notaris moet betalen. Spreker zou dus gaarne van den heer Juten vernemen,waarom die brief niet bij de stukken gevoegd is geworden. De heer SCHEFFELAAR meent,dat het niet aangaat aan Snepvangers een vergoeding toe te kennen,omdat aangenomen moet worden,dat eerst na de goedkeuring van Ged.Staten de koop als gesloten kon worden beschouwd. Bovendien blijkt uit het adres van Snepvangers aan den Raad duidelijk, dat deze in de besprekingen van zijn zaak in den Raad aanleiding gevon den heeft om met een verzoek tot schadevergoeding te komen. De heer WALDER zegt,dat het besluit van den Raad tot aankoop van dezen grond was genomen op voorwaardedat Ged.Staten dit besluit zouden goedkeuren.Toen de stichting Vrederust later bezwaar maakte tegen het vestigen van een woonwagenkamp op dat terrein,is de zaak op de lange baan geschoven en de koop daarop afgesprongen.Daardoor echter zijn ook de belangen van Snepvangers geschaad.Het briefje,dat de heer Becht bedoeltheeft spreker ook gelezen;dat was op papier van den notaris, maar door een van diens bedienden onderteekend.Spreker hecht daar niet zooveel belang aan.Spreker is er echter wel voor,om den man een kleine schadevergoeding te geven uit billijkheidsoverwegingen ,want spreker is er van overtuigd,dat de verkoop van het terrein zou zijn doorgegaan,als de zaak niet zoo lang getraineerd had door de bezwaren tegen het vestigen van een woonwagenkamp,waardoor Snepvangers in onzekerheid bleefSpreker meent,dat in d&ze met een schadevergoeding 75»kan worden volstaan. De heer MUSTERS onderschrijft in deze de meening van den heer Walder. Snepvangers is buiten zijn schuld door het verloop van deze zaak gedu peerd. Dat Snepvangers zich niet reeds in eerste instantie tot den Raad heeft gewend,komt omdat hij zich toen tot de Raadsleden persoonlijk gericht heeftSpreker zou uit een oogpunt van rouwkoop een schadever goeding willen toekennen van minstens 75» De heer VRIENS zegt verwonderd te zijn,dat deze aangelegenheid hier thans opnieuw ter sprake is gebracht.Nadat bij de vorige bespreking de Voorzitter deze zaak had toegelichtwas er geen enkel lid meer voor schadevergoeding te vinden.In de besprekingen van die vergadering heeft Snepvangers thans aanleiding gevonden om alsnog een verzoek tot schade vergoeding in te dienen.Spreker kan zich daarmede echter niet vereeni gen en schaart zich aan de zijde van de minderheid van het College. Spreker wilde wel,dat de leden van den Raad,evenals hij gedaan heeft, zich in verbinding hadden gesteld met den toenmaligen wethouder Assel- bergs,die aan spreker deze zaak precies uiteengezet heeft en waardoor spreker tot de overtuiging is gekomen,dat Snepvangers geen schade kan hebben geleden door schuld van de zijde van het gemeentebestuurHet verzoek van Snepvangers is,volgens sprekers meening,op het bureau van de Avondster klaar gemaakt en spreker gelooft ook,dat alles wat met deze zaak verband houdt,eveneens van dat bureau afkomstig is. Al zou spreker dan ook op billijkheidsgronden voor het toekennen van eenige vergoeding zijn,dan zou spreker daar,nu de zaak zoo verloopen is,nu toch tegen zijn,omdat hij overtuigd is,dat het vorig Dag.Bestuur in deze zaak niet onjuist gehandeld heeft,spreker vindt dan ook absoluut geen grond om hier schadevergoeding toe te kennen. De heer LOOS wijst er op,dat Snepvangers steeds in de meening ver keerd heeft,dat de grond verkocht was,zoodat hij hem ook niet aan een ander verkoopen kon.Door den gang van zaken is Snepvangers ernstig benadeeld.Ook thans kan Snepvangers dezen grond weer verkoopen,al is dat dan natuurlijk voor een minderen prijs.Als de zaak echter niet zoo lang getraineerd had,was de schade voor Snepvangers veel geringer geweest

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1928 | | pagina 91