Wethouder van As onmiddellijk een afschrift gevraagd van de opmerkin
gen van Ged.Staten,maar het advies van de me erderheid,dat door hem
zou worden opgemaaktheeft het College niet bereikt.
Nu gepasseerden Dinsdag werd de me dedeeling gedaan.dat de meerder
heid het maar beter vond geen schriftelijk prae-advies van B if aan
den Eaad uit te brengen. Spreker heeft zich daarmede vereenigdomdat
de meerderheid en de minderheid dan toch in den Raad met gelijke
wapenen zou strijden.
Woensdag moest spreker verschijnen voor den Raad vaan state en kwam
eerst des avonds om elf uur thuis.
V/ie beschrijft zijn verbazing toen hij constatee rdedat de meerder
heid of een deel van de meerderheid toch de meening van de meerderheid
op niet-officieele wijze schriftelijk aan de leden van den Raad had
doen toekomen door middel van een gedrukt stuk,waarin een advies ge-
ge von wordt, dat steunt op onjuiste en onware voorstellingen,terwijl
de tijd van publicatie zoodanig gekozen was,dat de minderheid geen
kaBS kreeg hare meening eveneens aan den Raad kenbaar te maken.
Wanneer op die wijze de meerderheid de minderheid dupeert,althans
het recht en de gelegenheid tot uiting van de meening van de minder
heid saboteertdan wordt het de minderheid onmogelijk gemaakt van
haar meening blijk te geven,en dan wil spreker hier wel eens hardop
de leden van den Raad en de burgerij zeggen,dat de heer van As,die
in September bij de behandeling van de begrooting 1927 gesproken
heeft over een mogelijke sabotage van zekere zijde tegen de komende
meerderheid,deze sabotage nu zelf gepleegd heeft tegenover de minder
heid, door op deze wijze de meening van de meerderheid kenbaar te
maken.Het gaat toch niet aan,dat men de meening van de meerderheid
schriftelijk gedrukt zendt aan de leden van den Raad en die niet
inzendt bij Burgemeester en Wethouders.
Wethouder VAN AS protesteert en zegt,dat het niet waar is.
De VOORZITTER zegt,dat hij slechts een uiteenzetting van de zaak
geeft,zooals ze verloopen is.Spreker blijft er bij,dat men het
schriftelijk kenbaar maken van de meening van de minderheid gesabo
teerd heeft,door de meening van de meerderheid niet bij Burgemeester
en Wethouders in te zenden.
Wethouder VAN AS protesteert nogmaals.
De VOORZITTER wijst er op,dat het hem thans wel moeilijker gemaakt
is,maar toch wil hij trachten om den Raad te overtuigen van de billijk
heid van het besluit van Ged.Staten.Spreker wil dan beginnen met te
zeggen,dat hij het meermalen heeft meegemaakt,dat men eerbied vordert
voor de besluiten van de meerderheid van den Raad,wanneer men zelf
tot die meerderheid behoort.Maar wanneer men niet tot die meerderheid
behoort,dan aarzelt men niet om niet alleen die meening van de meerder
heid af te keuren,maar men wendt zich dan tevens tot Ged.Staten om
hun tusschenkomst te vragen,teneinde vernietigd te krijgen hetgeen
de meerderheid tot stand heeft gebracht.
Het schijnt dat die personen meenen,dat Ged.Staten alleen hebben
in te grijpen,wanneer het in hun kraam te pas komt.Spreker heeft
hierbij het oog op hetgeen is voorgevallen naar aanleiding van de
genomen besluiten in de vergadering van yi Juli 1925,toen de meer
derheid van den Raad besloot om een bepaald voorstel van de heeren
WalderJuten,van As en Vriens niet in behandeling te nemen.Toen
hebben diezelfde heeren,die nu zoo opkomen tegen de bemoeiingen van
Ged.Staten,zich ook tot dit College gewend om hun inmenging in die
zaak te verzoeken.Wanneer men nu in het eene geval eerbied heeft
voor de macht van Ged.Staten,moet men dit College er geen verwijt
van maken,als ingegrepen wordt,wanneer dit niet naar den zin is.
Spreker wil ook nog aanhalen,hoe,toen de meerderheid van den Raad
zijn besluit genomen had inzake de kwestie-Verlinden,en daarbij het
voorstel van den heer van As c.s. door de meerderheid werd verworpen,
men het toen heeft meegemaakt,dat diezelfde heeren,die zich nu ver
zetten tegen de bemoeiing van Ged.Statende vergadering verlieten,
waardoor zij zelf meehielpen aan de verwerping van het voorstel van
As c.s. en zich daarna bij Ged.Staten beklaagden en hun inmenging
verzochten.Wanneer men nu meent,dat de leden van Ged.Staten menschen
zijn,die zich door indrukwekkend gestelde stukken laten beïnvloeden,
dan is men op den verkeerden weg.Ged.Staten hebben niet alleen het
recht,maar ook den plicht om besluiten,welke naar hun meening in
strijd zijn met het algemeen belang,te vernietigen.Nu zijn ze nog
zoo beleefd geweest om te adviseeren,d.i. den Raad uit te noodigen