16.
Wethouder JUTEN houdt zich aan art.21^ der Gemeentewet,dat alleen
spreekt van begrootingswijziging "bij wijziging in de uitgaven.
De VOORZITTER zegt,dat alle posten der begrooting overgeschreven
dienen te worden overeenkomstig art.20^ Gem.wet en dat dit duidelijk
zegt,dat alle inkomsten, die door een "besluit van den Raad worden ver
hoogd, ook bij begrootingswijziging opgebracht moeten worden,zooals
ook in het schrijven van Ged.Staten uiteengezet wordtSpreker meent
dat de zaak nu voldoende besproken is en dat er nu een beslissing geno
men moet worden.Spreker doet daartoe het voorstel om niet in beroep
te gaan bij dè Kroon.Spreker meent dat dit voorstel het verststrekkend
is
Wethouder KIEPE betoogt,dat zijn voorstel het verststrekkend is en
dat dit derhalve het eerst in stemming gebracht moet worden.
De heer 0E JONG meent,dat het wellicht het beste is op de redenee
ring van de heeren Kiepe en Juten door te gaan.Daar blijkt een zeker
wantrouwen te heerschen en de indruk wordt gewekt,dat door den Burge
meester deze zaak op een slinksche manier bij Ged.Staten aanhangig
is gemaaktSpreker weet niet of het juist is,dat van elk Raadsbesluit
als het onderhavige de begrootingswijziging automatisch tot uitdruk
king komt.Laat de heeren,die met dit wantrouwen zitten eens aan Ged.
Staten mededeelen,dat er huns inziens geen besluit inzake wijziging
der begrooting genomen is,dan zal de zaak vanzelf wel een verduide
lijkend. verloop hebben.
De VOORZITTER is ten dezen opzichte zeer pessimistisch.Wanneer men
nd met de rechterhand de meening van Ged.Staten ter zijde legt,dan zal
men dit allicht een volgende maal met de linkerhand herhalen en gaat
de zaak er niet op vooruit.Het meest consequente is te beslissen of
men al dan niet bij de Kroon in beroep gaat.
Wethouder KIEPE blijft van meening,dat er wel een raadsbesluit geno
men is om de pensioensbijdrage van 3^- op 8-g$ te verhoogen, doch dat er
geen raadsbesluit genomen is tot wijziging der begrooting.
De VOORZITTER wijst er op,dat het besluit van 27 Januari precies
omschreven is in het schrijven van Ged.Staten van 28 Maart 192$ en dat
dit schrijven wel degelijk luidt:"tot wijziging van de begrooting 1928".
De heer DE JONG merkt op,dat dus blijkbaar aan den Raad de porte'e
van het voorstel van 27 Januari 1928 is ontgaan.
De VOORZITTER zegt, dat dit "wel mógelijk is, doch dat het den Raad
onwaardig is te zeggen,dat dit besluit hem niet bekend is.
De heer BECHT is van meening,dat deze zaak toch in elk geval bij de
Kroon terecht komt.
De VOORZITTER wenscht thans in stemming te brengen het voorstel
om aan Ged.Staten te kennen te geven,dat de Raad zich bij het besluit
neerlegt
Wordt dat voorstel verworpen,dan gaan we dus bij de Kroon in beroep.
Spreker is van meening,dat men deze zaak niet in gisting moet houden
"tot einde 1928,hetgeen gebeuren zou,wanneer men volgens het voorstel
van den heer Kiepe zou besluiten.
De heer DE JONG merkt nog op,dat de Raad autonoom is in het nemen
van besluiten inzake pensioensbijdragen,doch dat nu wel blijkt,dat
Ged.Staten zijdelings - door niet goedkeuren van de betrekkelijke
degrootingsposten - daarop toch hun invloed kunnen doen gelden.
Wethouder KIEPE geeft den Raad nogmais ernstig in overweging om
niet op het voorstel van den Voorzitter in te gaan.
De VOORZITTER brengt dan het voorstel om niet bij de Kroon in be
roep te gaan,in stemming.Dit voorstel wordt verworpen met 10 tegen
7 stemmen.
Voor stemden de heeren Kruize,WalderDikland,Harmsen,de Jong,
Scheffelaar en Verbiest.
Tegen stemden de heeren MourerAntheunisDemmersKiepe,Juten,Mus
ters, Vriens,Becht,Loos en Simons.
DE VOORZITTER zegt,dat de Raad dus in beroep gaat.Usance is dat
spreker als Voorzitter in dergelijke gevallen het beroep van den Raad
verdedigt.De Raad zal echter in dit geval van spreker niet verwachten,
dat hij dit beroep zal verdedigen met die warmte en overtuiging als
oen voorstander zou doen.Spreker stelt daarom voor,dat een der beide
wethouders ads verdediger van dit beroep zal optredenSpreker behoudt
voor zich persoonlijk natuurlijk het recht om daarbij aan den anderen
^ant te gaan staan.Het lijkt spreker thans het beste toe,dat de Wet
houders onderling overleggenwie hunner het besluit van den Raad ver
dedigen zal. 66