Ik-.
in orde en als we het niet gedaan hadden, dan zouden wij verkeerd gehan
deld hebben.
Wethouder KIEPE meent juist omdat hij reeds ongeveer 16 jaren raads
lid is/met den Voorzitter van meening te mogen verschillen.Spreker is
van meening,dat voor meerdere ontvangsten geen begrotingswijziging
noodig is.
Wethouder JUTEN zegt,dat de Voorzitter zich misschien nog meer ver
bazen zal,als spreker zegt,dat hij het er eveneens mede eens is,dat in
de vergadering van 2f Januari 192S bij herstemming het voorstel tot
verhooging van het pensioensverhaal is aangenomen,en dat in de vergade
ring van 26 April 192g de Raad besloot niet op het verlangen van Ged.
Staten in te gaan om het raadsbesluit ter zake van de verhoogde pen
sioensbijdragen terug te nemen,maar dat de Raad geen besluit genomen
heeft om de begrootingsposten te wijzigen.Spreker zegt dat voor meer
dere ontvangsten ook een dergelijke begrootingswijziging niet noodig
is en beroept zich daarbij op het werkje van v.Loenen "De Gemeentewet
in vragen en antwoorden" - welk werkje de overleden wethouder van As
bij voorkeur raadpleegde,naar spreker mededeelt - en waarin wordt
uiteengezet,dat de begrootingswijziging alleen noodig is voor wijziging
in de uitgaven en deze wijziging onderworpen is aan de goedkeuring:
van Ged.StatenDe wijziging van inkomsten echter komt naar sprekers
meening ter sprake als onvoorziene baten aan het einde van het begiroo-
tingsjaarSpreker heeft dit besluit tot wijziging der begrootingspos
ten noch bij den Raad noch in de vergadering van het College van Burge
meester en Wethouders gezien.
In verband met de meening van den Voorzitter,dat indien er geen be
grootingswi j ziging was,het gemeentebestuur de verhoogde pensioens
korting niet had mogen inhouden,zegt spreker,dat het hem toch bekend
is,dat aan de hoofden van de takken van dienst is medegedeeld toch
maar te beginnen met de hoogere bijdrage op de ambtenaren te verhalen,
omdat wanneer het Raadsbesluit eventueel mocht worden goedgekeurd,de
portemonnaie leeg zou zijn en het bijpassen van het meerdere verhaal
dan voor de betrokkenen veel moeilijker zou zijn.
Spreker meent derhalve,dat dit schrijven van Ged.Staten gerust
ter zijde kan worden gelegd en dat we aan Ged.Staten kunnen medeboelen,
dat den Raad van een dergelijk besluit als door hen aangehaald,niets
bekend is.
De VOORZITTER wil de heeren niet lang in het onzakere laten,doch
wijzen op het schrijven van Ged.Staten betreffende de aanmerkingen
op de rekening 1926,dat te dezen opzichte geen twijfel mogelijk laat.
Wethouder JUTEN gebaart,dat men dit schrijven wel ter zijde kan
1eggen
De VOORZITTER merkt op,dat het al heel gemakkelijk is te doen alsoi
men een zoo duidelijk schrijven van Ged.Staten gerust in de papier
mand kan werpen,maar spreker meent dan toch,dat dit niet aangaat.In
het schrijven toch,dat spreker voor zich heeft,schrijven Ged.staten
uitdrukkelijk,dat bij besluiten van den Raad,zoowel die op de aiogaven
als op de inkomsten van invloed zijn,dit op de begrootingsposten bot
uitdrukking moet worden gebracht en dat deze besluiten tot wijziging
van de posten van uitgaaf zoowel als van inkomsten ter goedkeuring
aan Ged.Staten moeten worden voorgelegd.
Spreker vraagt nu aan den Raad: is hier door den Raad een besluit
genomen,waarvan het gevolg is,dat de begrooting moet worden gewijzigd
of niet?
Wethouder JUTEN blijft bij zijn betoog,dater ten opzicnte van
wijziging in de ontvangsten geen begrootingswijziging noodig is,zooals
de gemeentewet naar sprekers mededeeling,ook voorschrijft.
Spreker houdt zich dus aan het voorschrift van de Gemeentewet en
acht het schrijven van Ged.Staten daartegenover van geen waarde.
De VOORZITTER stelt voor,om de vergadering wegens de hevige warmte,
voor enkele minuten te schorsen,waarmede de Raad accoord gaar.
Na heropening wordt voortgegaan met punt V der agenda.
De VOORZITTER zegt,dat bij aandachtige beschouwing van^den brief
van Ged.Staten inzake het raadsbesluit van 27 Januari 1920,in welr
besluit tot uitdrukking zijn gebracht de verhoogingen der posten van
inkomsten tengevolge van de vermeerderde heffing der pensioensbijdragen
van 3-I op S-g^o,het begrijpelijk is,dat Ged. Staten dit besluit niet
willen goedkeuren.