13-
den Directeur de tarieven besproken,die voor de electriciteit wor/ien
toegepast in vergelijking niet elders. Deze kwestie heeft sprekers/aan
dacht en zijn plan is ook om binnen korten tijd met eenige voorstellen
en wijzigingen dienaangaande te komen.Tenslotte val spreker er ook nog
op wijzen,dat op de begrooting van dezen dienst nog posten voorkomen
betreffende de feestelijke opening.Dergelijke posten zal men een-vol
gend jaar niet meer hebben. volle
De VOORZITTER wil hieraan nog toevoegen,dat de opmerking van den
heer Harmsen wel eenigszins ontijdig is,gezien het abattoir pas voor
het eerste jaar werkt en de begrooting dus niet aan een reeds afgeloo-
pen exploitatie jaar kon worden getoetst.Bij een begrooting over een
volgend jaar zal de directeur natuurlijk geen aanspraak op die ver
ontschuldiging kunnen maken.
Naar de Secretaris spreker verder nog mededeelt,is het totaal der
verlaging van de uitgaafposten van den gewonen dienst hooger dan het
totaal van de verhooging van die posten,hetgeen ook blijkt uit de cij
fers,welke spreker ter verduidelijking hieromtrent opleest.
De heer HARMSEN kan de meening van den Voorzitterdat zijn opmer
kingen ontijdig waren,niet deelen.Spreker meende juist dat ze hier
te pas kwamen,terwijl het geenszins sprekers bedoeling was om hiermede
aanmerkingen daarop te willen maken.
De VOORZITTER zegt het woord "ontijdig" niet te hebben gebruikt
in verband met het tijdstip,waarop- de heer Harmsen er over sprak,maar
in verband met het tijdstip,waarop de begrooting moest worden bezien.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna overeenkomstig het voor
stel van Burgemeester en Wethouders besloten de gemeentebegrooting
en de bedrijfsbegrootingen te wijzigen,zooals in het ter inzage gelegd
ontwerp-besluit is aangegeven.
V. BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN NOORDBRABANT TE 1 S-HERTOGEN-
BOSCH TOT ONTHOUDING VAN DE GOEDKEURING AAN HET RAADSBESLUIT VAN
57 JANUART 1928 TOT WIJZIGING VAN DE BEGROOTING VOOR DEN DIENST
1928.
(Voorgesteld wordt hieromtrent eene beslissing te nemen).
De heer SIMONS vindt dat schrijven van Ged.Staten onverklaarbaar.
In de vergadering van 27 Jaxiuari 1928 is slechts herstemd over net voor
stel tot verhooging van het pensioensverhaalterwijl in de vergadering
van 26 April 1928 besloten is niet in te gaan op het verlangen van
Ged.Staten om terug te nemen het raadsbesluit tot verhooging der pen
sioensbijdragen; een besluit om de daarop betrekkelijke posten der be
grooting te wijzigen is spreker echter niet bekend en daarom kan hij
zich dit schrijven van Ged.Staten ook niet verklaren.
De heer MUSTERS is ook verwonderd over dit schrijven van Ged.Staten,
daar ook hij zich een dergelijk besluit niet herinnert.Spreker zou ech
ter willen vragen,of een begrootigingswijziging hiervoor noodig was?
Wethouder KIEPE is het eens met het standpunt van den heer Simons.
In de vergadering van 27 Jan.1928 heeft alleen de herstemming over het
voorstel tot verhooging van het pensioensverhaal plaats gehad,en in de
vergadering van 26 April 1928 is uitsluitend ter sprake gebracht het
Desluit van den Raad om de pensioensbijdrage te verhoogen en heeft de
Raad besloten niet in te gaan op het verlangen van Ged.Staten om dit
raadsbesluit ongedaan te maken.Een raadsbesluit tot wijziging der be
grooting 1928 is toen echter niet genomen.
De VOORZITTER verbaast zich niet zoozeer over de opmerkingen van de
raadsleden in deze,dan wel over die van den heer Kiepe,die wethouder
is en ook reeds zoo lange jaren als raadslid hier zitting heeft.Spre
ker dacht dat deze toch zeker wel de beteekenis van een zoodanig raads
besluit zou hebben doorzien en wel zou weten,dat als de Raad het besluit
neemt tot verhooging van pensioensverhaalhet dan toch duidelijk is,
dat op de daarop betrekking hebbende posten der begrooting meer ont
vangen moet worden en dat dan het natuurlijk en logisch gevolg moest
zijn,de wijziging van de verschillende ontvangstposten,die daarop
betrekking hebben en dus ook van 3? °P Ö-gfo gebracht moesten worden.
Wanneer dat niet gebeurd was,dan zouden wij het raadsbesluit onmidel-
üjk teruggekregen hebben met het verzoek ook de begrootingsposten
te wijzigen en ter goedkeuring aan Ged.Staten voor te leggen.
Hier is dus niets onwettigs gedaan,doch is gedaan wat we doen moes
ten. Hadden we dat niet gedaan,dan had niet alleen de ontvanger de ver
hoogde pensioenskorting niet kunnen ontvangen,;.maar wij hadden ze niet
eens mogen inhouden.Wat dus hier gebeurd is,-is gciueel juist en formeel