p
- Efl
26.
dan zou dat ook geldén voor den Raad,Integendeel,wanneer ik het
gemeentebelang anders zie, dan mag ik me niet- heerlcggen bij de meening
van de meerderheid. Mijn taaie is, ook van mijn afwijkende meening te
doen blijken.Ook de leden van den Raad kunnen niet- zeggen: er is een
meerderheid,laten we maar stemmen; ook zij hebben te getuigen van hun
af v/ijkende meening. Wanneer het tegendverges telde het geval was en
het gemeentebelang zou zijn de meening van de meerderheid,dan kon de
helft van den Raad en een deel van het College van B wel naarv
huis%gaan en zeggen: Gij zijt de meerderheid,maak het maar uit. Noch
ik,noch de leden van den Raad zijn van meening,dat zij evenals in
Italic het geval is,zich bij de fascistische wenken van Mussolini
moeten neerleggen. Wij zullen als ve r an two ordelijke mannen de burgerz
on ze meening doen kennen,ook een eventueel afwijkende.
Ik heb verder niet alleen een raadgevende stem in den Raad,maar by
staking van stemmen in het College van Burgemeester en Wethouderseen
beslissende stem. Sn wanneer de wet mij een dergelijke verantwoorde
lijkheid heeft opgelegd,is het toch niet aan een lid van den Raad er
den Burgemeester een verwijt van te maken en te zeggen: gij handelt
in strijd met de gemeentebelangen door van Uw afwijkende meening ken
nis te geven. Integendeelik verzeker den heer Kiepe,dat ik,vooral nu
hmj verkondigd heeft de leer,dat de minderheid zich bij de meerderheid
moet neerleggenzonder eenig dispuut,hij er op kan rekenen,dat ik er
angstvallig voor zorgen zal,dat van mijn afwijkende meening aan den
Raad wordt kennis gegeven. Ik beschouw den Raad niet als een College,
waarin een meerderheid zit, die vooraf, vóór in het openbaar een ge-
dachtenwisseling plaats had,haar meening onveranderlijk heeft vast
gelegd. Indien ik dat deed,was het een beleediging van den Raad,al
hoewel ik het uit de woorden van den heer Eiepe zou mogen veronder
stellen, daar hij niet wenscht,dat de Voorzitter van zijn afwijkende
meening kennis geeft. Ik meen,dat ik in dit stadium van het debat
duidelijk ben geweest in mijn uiteenzetting,wat de taak is van mij,
van Burgemeester en Wethouders en van den Raad,en wat ieders rechten
z ij n.
Ik kom nu tot het financieels gedeelte van het debat,de hoofd
schotel,de belastingverlaging. Gelooft men nu,dat de geheele staats
manswijsheid van een raadslid hierin bestaat,dat gestreefd moet worden
naar belastingverlaging? Wordt integendeel in sommige gevallen bij
belastingverhooging het gemeentebelang niet beter gediend dan bij be
lastingverlaging? Is belastingverlaging ^ets dat men zoo maar zonder
meer toepast zonder aan de gevolgen te deken?vIk heb me de moeite eens
gegeven na te gaan,hoe men hier de laatste 6 a 7 jaar inzake belasting
te werk is gegaan. Ik heb dat gedaan omdat ik weet,dat men uit de ge
schiedenis leert. Be geschiedenis is om de menschen van heden vooral
met het oog op de toekomst te leeren. En ik constateerde,dat in 1921
aan inkomstenbelasting werd opgebracht per hoofd der bevolking f.21,--
in 1922 f.19,80; en in 1923 kregen we ineens - waarom is niet bekend -
een val tot f,12,50 en gedurende 1924/25 en 1926 bleef het f.13,20 tot
f.13,50. En deze groote en plotselinge verlaging in 1923 had tot ge
volg,dat men in 1927/28 weer stond voor een buitengewoon groote en
plotselinge verhooging en wel op f.17,-- en f.'17,30 per hoofd. In 1926
toen het was f.13,50 per hoofd,heeft men f.100.000,-- geleend om de
begrooting kloppend te maken,Als men de noodige middelen uit belas
ting had kunnen heffen,zou f.18,50 per hoofd zijn betaald, Men zal
misschien vragen,hoe men in 1923/24 en 1925, toen zulke la-ge bedragen
geheven werden,heeft kunnen rondkomen. Bat komt omdat in de gemeente
lijke administratie de inwerking van het tene jaar in het andere nog
al lang duurt. Baarbij moet men ook in aanmerking nemen,dat er in
1922,toen f.19,-- geheven werder f.70000,-- meer aan inkomsten was,
dan men noodig had.
Bit bedrag heeft men verdeeld over 1923 en 1924 en zoodoende heeft
men gedurende die jaren kunnen toekomen. Ook het jaar 1923 gaf nog een
overschot van ruim f.32000,-- en die heeft men in 1925 nog kunnen ge
bruiken. Het jaar 1924 gaf echter geen overschot van be teekenis meer,
zoodat men in het jaar 1926 zonder overschot heeft moe ten beginnen.
Men moet voorzichtig zijn met belastingverlagingnitt alleen omdat
het ongewenscht is,dat zich groote schommelingen voordoen,men moet
ook voorzichtig zijn,omdat we ons hebben af te vragen: welke verplich
tingen we op ons hebben genomen en welke verplichtingen we op ons
hebben te nemen. Er is sedert 1924 in deze gemeente heel wat gebeurd.