19. Juten en Mr.Har tog kent, gelooft spreker dat men dit toch wel onmo gelijk zal achten. De VOORZITTER zegt, dat hij dit na de verklaring van den heer Juten niet meer denkt. Spreker wil bekenne, dat hij de gedachten wel heeft gehad en om den heer Juten van de verdenking te zuiveren heeft hij de vraag gesteld. De heer JUTEN merkt op dat het eenige maanden geleden is, dat de Raad heeft besloten een procedure aan te gaan tegen het Kreeftenpark Wilhelmina omdat deze niet goedschiks van het terrein af wilde en aan de verplichtingen van het contract niet voldeed. De kwestie is nu echter in een ander stadium gekomen. Hij ziet niet in, waarom op de een of andere manier geen partij kan worden getrokken van het voorstel dat aan Burgemeester en Wethouders is gedaan om de procedure te doen beëindigen. Vooral omdat het voordeelig is voor de Gemeente zou hij willen vragen, waarom de procedure tot het oneindige moet worden voort gezet. Het doet spreker genoegen, dat de Voorzitter hem enkele vragen gesteld heeft i dat daaruit gebleken is dat hij niet in verbinding staat met Mr.Hurtog. Hij begrijpt echter niet waarom Burgemeester en Wethouders niet voornemens zijn op het voorstel van de Spiritusfabriek en van de Bataafsche petroleumnaatschappij in te gaan. Hij betreurt dit ten zeerste en meent, dat het een groot nadeel is voor de Gemeente kas De heer WALDER zegt met groote bevreemding de rede van den Voorzit ter te hebben a anhoord. Als hij goed geluisterd heeft, dan gelooft hy dat van een zakelijk debat over deze geschiedenis wel niets meer zal komen. Dat spijt hem ten zeerste. Een zakelijk debat is thans vrijwel uitgesloten. Door de mededeelingen van den Voorzitter zijn de raads leden beinvloed gewoiden, waardoor zij het wel met diens zienswijze eens zullen zijn. Spreker gelooft, dat de advocaten alle middelen te baat nemen om de zaak van hun cliënt te winnen. Als men er zoo over denkt, staat de Raad er heelemaal-buiten, hij staat buiten het stuk dat door Mr.Hartog geschreven is en &ij is capabel genoeg om zakelyk over deze xjuestie te oordeelen. Spreker moet nogmaals zeggen, dat het hem spijt, dat men waarschijnlijk niet tot een zakelijke besprdking zal overgaan te meer waar blijkt, dat er een persoonlijke kwestie is tusschen het Dagelijksch Bestuur en den advocaat van de tegenpartij. Spreker vindt het jammer, dat deze kwestie niet- verder besproken kan worden en men zal moeten door procedeeren op goed geluk af. Wanneer hij den heer Juten goed beluisterd heeft,, dan heeft hij gezegd, dat de zaak in een ander stadium gekomen is, waarvan de gemeente voordeel zal kunnen trekken. Dat geluid heeft hem aangenaam in de ooren ge klonken. Maar daar hoort spreker tegenover, dat het Dagelijksch Be stuur de zaak op zij wil zetten en er niets van wil hooren. Hij kan zich indenken dat minder lieflijke woorden zijn gesproken door den advocaat van de tegenpartij aan het adres van het Dagelijksch Bestuur en dat nu het Dagelijksch Bestuur van geen onderhoud meer met dien persoon wil weten. Spreker blijft buiten de kwestie zelf, ofschoon hy er misschien graag over gesproken had. Wanneer dadelijk tot stemming wordt overgegaan, zal hij voor een bespreking dezer zaak stemmen. Bij hem doen alle praatjes niets ter zake en zit alleen voorop de zaak zelve en het belang van de gemeenschap. Hij twijfelt niet, of dit zit ook bij het Dagelijksch Bestuur voorop. Als men alles nagaat en men heeft de uiteenzetting van den Voorzitter goed beluisterd, dan moet men echter toch zeggen, dat er wel een kleine wrevel is over hetgeen de advocaat van de tegenpartij het Dagelijksch Bestuur heeft aangedaan. De VOORZITTER zegt te kunnen begrijpen, dat de heer Walder tot de veronderstelling komt, dat het afbreken der onderhandelingen is te wy- ten aan de houding vsn Mr.Har tog, maar dat is toch onjuist. Voordat de advocaat eenige incorrectheid begaan had, is op zuiver zakelijke gronden besloten, de procedure gewooji voort te zetten. Juist deze be slissing is voor den advocaat aanleiding geweest om tegenover het Da gelijksch Bestuur zoo onbehoorlijk op te treden. De heer'WALDER meent, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat bij een onderhandeling of bespreking waarschijnlijk lichtpunten naar voren gekomen zouden zijn in het belang van de gemeente- Door botweg te zeggen, zoo gebeurt het, begaat men misschien een onbillijkheid tegenover de gemeenschap. Met het courantengeschrijf heeft de Raad niets te maken, evenmin als met de persoonlijke kwestie. De Raad is

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1927 | | pagina 56