18.
over de kwalificatie aan het adres van wethouder Asselbergs en van
mij, want wij waren eenstemmig van oordeel, dat niet iedereen ons
kan beleedigen, ook MrHar tog niet. Maar uit dit alles blijkt, dat
het dezen advocaat nergens anders om te doen is dan om een bespreking
van deze aangelegenheid in den Raad uit te lokken, waaruit hij hoopt
voor zijn cliënt munt te kunnen slaan. V/ij hebben ons daarvan ont
houden, totdat de vragen van den heer Juten in den Raad behandeld
moesten worden. Aangezien we tegenover een lid van den Raad niet op
dezelfde wijze kunnen optreden als tegenover den advocaat van de te
genpartij en dat ook .niet tegenover den heer Juten behoeven te doen
- de heer Juten heefinde vereischte varm zijn vragen gesteld - moet
thans aan de orde worden gesteld de vraag of die vragen mogen worden
gesteld en een punt van bespreking in den Raad kunnen uitmaken.
Maar de behandeling van de vragen van den heer Juten zou eenvoudig
neerkomen op .een openbaar debat over een aangelegenheid, waarover de
Raad zich reeds tweemaal uitgesproken heeft. Met algemeens stemmen
is besloten, dat de procedure gevoerd zou worden. Wanneer de Raad
zou besluiten tot behandeling van de vragen van den heer Juten over
deze aangelegenheid, dan zou de Raad een instrument zijn in de han
den van Mr.Hartog, den advocaat der tegenpartij. Ik adviseer daarom
den Raad den heer Juten niet toe te staan zijn vragen te stellen en
toe te lichten
De heer VAN AS. Mijnheer de Voorzitter; ik heb met belangstelling
Uw uiteenzetting gevolgd en als ik zoo dr vragen van den heer Juten
lees, dan merk ik, dat hij onder drie van zijn woorden nog vergeten
heeft een dikke streep te zetten. Mijnheer de Voorzitter ingaan op
de materie wil ik niet, maar ik wil er op wijzen, dat de heer Juten
los van dit alles zijn eigen meening daarover had en het mij vaak
heeft verteld. Nu vraagt U naar de gronden, waarop de heer Juten zyn
vragen heeft gebaseerd, maar of dit te doen gebruikelijk is, wensch
ik toch even in twijfel te trekken. De zaak waar het om gaat ligt
opgesloten in punt 4. De zaak is gekomen in een ander stadium voor
zoover ik het beoordeelen kan. En juist omdat deze aangelegenheid
its gekomen in een ander stadium vond de heer Juten aanleiding deze
vragen te stellen. Over het algemeen zal het niet moeilijk zijn aan
te toonen, dat in het algemeen, los van deze geschiedenis, men beter
kan marchandeeren dan procedeeren, maar er zijn eerezaken, waarin
man niet kan gaan marchandeeren ook al moet men het- uit de portemo-
naie van de belastingbetalers halen. Maar Mijnheer de Voorzitter ik
meen dat de kwestie is gekomen in een nieuw stadium, in oen^stadium
waarover te praten valti Zou het nu niet practisch zijn om de zaken
toch te bespreken, wanneer het niet gaat in openbare, dan desnoods
in besloten vergadering, als U vreest, dat de tegenpartij zou wor
den in de hand gewerkt.
Wat de advocaat van de tegenpartij heeft gedaan xs van zijn kant
zeer slim, men kan hem toch niet het recht ontzeggen de zaak van ae
tegenpartij te dienen, Men weet het van te voren, bij de tegenpar y
is men altijd een ploert. Dat is bij de advocaten schering en in
slag. Zij beschouwen hun srliènt als de fatsoenlijke partij en e
tegenpartij deugt nooit. Ik verwijs in dat verband naar de zaak
Myulwijk waarin de man op den duur ging gelooven dat hij e moor
niet. had gepleegd, doch zelf de vermoorde was. Laat men practised
zijn en practisch de zaak bekijken.
Op het oogenblik is de zaak in dat stadium gekomen dat het voor-
deelig zou zijn en billijk dat ze afgewikkeld wordt. Ik ben niet p
de, materie zeif ingegaan, ik wensch het ook nie t te doen, omdau li
er geen studie van heb gemaakt. Ik voor me zelf zie me in, a
practisch effect zou sorteeren de zaak in de breede te bespre, mn in
openbare vergadering, ik kan dit niet zien, hoe zeer ik ooa. gevoc-
voor de motieven naar voren gebracht door den heer Juten. e s an
ders zou het zijn als het Dagelijksch Bestuur een of ander mogelijk
beter inzicht zou krijgen in deze naar ik hoop spoedig afgev .„a,.
kwestiw. Want het is beter dat over 1 maand dan over Z of 4 giaar ae
zaak in het reine komt.
De heer KIEPE zegt, dat men uit de mededeelingen, welme den Raad
verschaft zijn, tusschen de regels door kan lezen, dat men er den
heer Juten van verdacht heeft met den advocaat van de tegenpartij
onder een hoedje te spelen. Als men de verhouding tusschen de airma