10. gesteld, met welk bedrag het thans Voorloopig vastgestelde te kort door Burgemeester en Wethouders eventueel is verhoogd of verlaagd De heer WALDER vraagt of er nog een gerechtelijk onderzoek in de zaak de Meulemeester wordt ingesteld. De VOORZITTER zegt nog eens te willen herhalen, wat hij in de vergadering van 22 December 1925 heeft medegedeeld. Op 22 December heeft hij in den Raad herhaald wat hij ook reeds in de vergadering van 15 Mei heeft medegedeeld, n.l. dat op 5 of 6 Mei èn de zaak van Liempt èn de zaak de Meulemeester beide ge lijktijdig aan den Officier van Justitie heeft kenbaar gemaakt. Hiermede was de taak van spreker afgeloopen. Dat men in Breda met de kwestie bezig is blijkt wel uit het feit, dat de Officier van Justitie hedenmorgen nog per expresse 2 boeken heeft gezjnden, die ik had opgevraagd voor deze vergade ring doch die hij niet eerder missen kon dan hedenmorgen. De heer WALDER weet wat de Voorzitter in de raadsvergadering van 15 Mei en 22 December heeft medegedeeld. Doch een bespreking met den Officier van Justitie is nog geen aanklacht, zooals hij meent dat b.v. tegen de Groot en misschien ook tegen van Liempt is gedaan. Spreker maakt uit de woorden van den Voorzitter op, dat dus ten opzichte van den gewezen ontvanger nog geen aanklacht is ingediend. De VOORZITTER wijst er op, dat een aanklacht met feiten moet v/orden omschreven. In dit opzicht was de zaak de Groot en v.Liempt zeer eenvoudig. Y/at den Ontvanger betreft is dit echter, de Com missie zal er zelf van overtuigd zijn, zéér moeilijk. Het is echter niet noodig dat een aanklacht geschiedt; het is voldoende als de feiten zonder meer ter kennis van den Officier van Justitie worden gebracht. De Voorzitter leest de motie de Meuleme es ter voor, welke na de aangebrachte wijziging thans luidt: "De Raad van Bergen op Zoom, in openbare vergadering bijeen op "26 Eebruari 1926; "Gehoord de besprekingen in verband met de uitgebrachte rapporten; "Overtuigd dat vooralsnog geen zuivere recapitulatie van des Ont vangers tekort is te geven; "Stelt het op den Ontvanger te verhalen bedrag voorloopig vast op "f.71.798,04 en bepaalt, dat genoemd bedrag zal worden verhoogd "met de nog nader te zijnen laste- en zal worden verlaagd met de "nog nader te zijnen bate blijkende bedragen; "En gaat over tot de orde van den dag." Geen der leden hoofdelijke stemming verlangend, wordt deze mo tie zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is de motie over den belastingplicht van ambtenaren en bestuurders. De VOORZITTER merkt op dat de conclusie van deze motie z.i. niet past op de overwegingen. In overleg met den heer van As wordt de motie gewijzigd, zoodat daarmede thans wordt uitgedrukt, dat er verschil dient te worden gemaakt tusschen den belastingplicht van ambtenaren en bestuurders en die van de overige belastingschuldigen. De VOORZITTER meent den Raad het aannemen dezer motie ten sterk ste te moeten ontraden in zijn eigen en in het algemeen belang. Spreker heeft zeer strenge opvattingen omtrent den belasting plicht. Ieder burger heeft den plicht om zijn belastingen te vol doen op den voor den. Staat het minst nadeelige wij zeSpreker keurt b.v. af, dat personen, die hooge bedragen aan belasting moe ten betalen wachten tot hun een dwangbevel wordt uitgereikt, alleen met het doel om aldus de rente over de te betalen bedragen te ge nieten Spreker kan geen onderscheid malcen tusschen den belastingplicht van ambtenaren, bestuurders en de overige belastingschuldigen, wijl de oorsprong van den plicht voor allen dezelfde is. Als lid der gemeenschap is een ieder verplicht om bij te dragen in de kosten dier gemeenschap. Dat is echter een particuliere en privé verplichting. Langs welken weg of de belastingschuldige tot betaling kan worden verplicht staat in wet en verordening op de invordering voorgeschreven. De staat maakt bij de invordering geen

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1926 | | pagina 48