8.
Verder wijs't spreker nog op een staaltje van onnoozelheid voor
komende pag.15 van het genoemde Rapport. Spreler vervolgt: De
conc-lusie over deze aardigheid laat ik nu maar aan U over, maar
enkel sulligheid is wel. een heel gemoedelijke verklaring voor
een dusdanige handelwijze
Mijnheer de Voorzitter, ik zou een heelen tijd door kunnen
gaan met dergelijke citaten, maar het lijkt me, dat deze reeds
voldoende zijn om aan te toonen, dat men bij de bespreking van
de verantwoordelijkheid des ontvangers er niet af is met een be
roep op zijn werkelijk fabelachtige onbekwaamheid, en zijn niet
minder betreurenswaardige slordigheid. Er is oen grens, ook aan
slordigheid, Mijnheer..de Voorzitter, en m.i. heeft de ex-ontvanger
de grens der pardonnabele slordigheid verre overschreden, en het
gebied der strafbare vcrvalsch/ingen meermalen bewust betreden.
Ik kom tot oen tweede uitlating van U, Mijnheer de Voorzitter,
voor het Hof. U hebt daar beweerd, dat U aanvankelijk het plan
had, de hocle droeve historie binnenskamers af te handelen, ja
er zelfs £en Raad buiten te houden. Koe U dat tegenover de Ge
meente en het gezag van den Raad leunt verantwoorden, is een zaak,
die U ons ongetwijfeld wel zult willen verklaren, als U zoover
is. Maar ik herinner mij nog levendig, hoe verontwaardigd U was,
toen er van onwelkome zijde over doofpotten werd gesproken, en
hoe ver U het van U afwierp, ook maar aan domperij of afhandeling
in het duister te denken.
Het komt mij voor, Mijnheer de Voorzitter, dat degenen, die
over doofpotten spraken, Uw mentaliteit uit die dagen nog al aar
dig hebben doorzien. In verband hiermede meen ik mij overigens
een uitlating van U in den Raad te herinneren, die wijst op de be
wustheid van een andere opvatting van verantwoordelijkheid. Hebt
U niet eenmaal verklaard, Mijnheer de Voorzitter, dat een hoofd
van een Gemeente bij voorkomende schuld zelfs tegen zijn broeder
reeedoogenloos moest kunnen optreden Een standpunt van klassieke
schoonheid en burgerzin, maar een standpunt, dat wij U hebben
zien verloochenen, waar het betrof erbarmingloos op te treden te
gen menschen, die De Meulemeester en Verlinden heetten. Een stand
punt, dat v/ij U daarentegen met volle scherpte hebben zien inne
men togen menschen, die De Groot on Van Licrnpt heetten en die al
leen stonden, die geen beschermers of voorsprekers hadden. Dat,
Mijnheer de Voorzitter, heeft ons, althans mijn vertrouwen in Uwe
genadeloozc onpartijdigheid geschokt, en het verloop van de ver
volging naar aanleiding der malversaties, hoeft mijn rechtsgevoel
ernstig beleedigd. En ik weet, dat ik hier niet voor mij alleen
spreek, maar dat velen, zeer velen, hierover denken zooals ik.
Mijnheer do Voorzitter, or moet mij nog ccn cnlcel v/oord van
het hart. Als lid van de Commissie ad hoc heb ilc met pijnlijke
verbazing kennis genomen van het door U voor het Hof te s-Serto-
genbosch gesprokene in verband met het uitgebrachte Rapport.
Volgens het verslag in "de Avondster" hebt U daar in het open
baar niets meer of minder gezegd dan het volgende:
"Get. zegt dat hij niet graag zou willen ingaan op wat de
Commissie ad hoc in dat rapport geschreven heeft. Meermalen ge
beurt het toch in dat rapport, dat men niet weet waarover men
schrijft. Op een dergelijke verklaring van de Commissie ad hoe
zou spreker daarom niet gaarne ingaan."
Wel, Mijnheer de Voorzitter, ik wil U wel vertellen, dat ik,
dit lezende, mijn oogen niet gelooven kon. Het is m.i. in hooge
mate ongepast, ik zeg: in hooge mate ongepast, dat een Burgemeester
Voorzitter van den Raad, zich op ccn dergelijke laatdunkende, de-
nigreerende en insinueerende wijze uitlaat over een Rapport, dat
de vertrouwensmannen van den Raad hebben samengesteld, en dat nog
in openbare behandeling moet komen. Het is op zijn zachtst uit
gedrukt allerzonderlingst te noemen, dat een zoo voorbarig en ver
nietigend oordeel op oen zoodanige plaats in het publiek wordt
uitgesproken door dengene, die de debatten over het betreffende
Rapport moet leiden. Het is een van de staaltjes, die bewijzen,
hoezeer bij den Voorzitter van dezen Raad de meening voorzit, dat
zijn mecning, zijn persoonlijke meening, de_ meening is, waarna
iedere afwijkende meening verder overbodig, zooals niet idioot
geacht mag worden. Het kan zijn, Mijnheer de Voorzitter, dat dit