2.
Zonder beraadslaging on zonder hoofdelijke stemming wordt dit
stuk voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is het eenige punt der agenda:
BEHANDELING VAN DE RAPPORTEN VAN HET ACGOUNTANTSEANTOOR J.J.M.H.
HIJST EN CO. EN VANDE COMMISSIE AD HOCBENOEND BIJ RAADSBESLUIT
VAN 31 JULI 1925, I] ZAKE DE ONREGELMATIGHEDEN IN DE GEMEENTELIJKE
EINANIIBELS ADMINISTRATIE.
De VOORZITTER spreekt ongeveer als volgt:
Alvorens tot do behandeling van dp rc.pporten, welke heden aan
de orde zijn, over te gaan, wil ik met eenige woorden wijzen op
de groote moeilijkheid, waarvoor de Raad staat. De omvangrijke
rapporten, waarin tallooze questies verwerkt zijn, zijn, mensche
lijker vfijze gesproken, voor een Gemeenteraad haast niet om door
te werken.
Opdat bij de behandeling van do verschillende dctail-questies
de hoofdlijnen niet uit het oog worden verloren, wil ik deze hier
even uitstippelen. De hoofdlijnen, waarlangs de besprekingen zul
len moeten worden geleid, worden beheerscht door de vraag; aan
vaart de Raad im Groszen und Ganzen de accountr.nts-rapporten en
het rapport der Commissie ad hoe; kan hij zich vereenigen met de
conclusies waartoe de samenstellers dier rapporten komen; en kan
de Raad zich in het bijzonder vereenigen met de bepaling van het
kastekort, dat ten laste van den Gemeente-Ontvanger komt op
f.71.798,04.
Vervolgens zal de Raad ir het oog moeten houden, dat hij wel
de algemeene lijnen kan aangeven, maar noodzakelijker wijze de
uitvoering van do genomen besluiten aan Burgemeester en Y/ethou
ders zal moeten overlaten.
Voor ik verder ga, wil ik nog even de historie van de- ontdek
king der onregelmatigheden zuiveren van een verkeerde voorstelling
Van verschillende zijde tracht men "de eer" der ontdekking naar
zich toe te halen. Zonder iemand van het genot dier "eer" te wil
len berooven, wil ik er even op wijzen, dat Burgemeester en Wethou
dors in de Raadsvergadering van 17 October 1924 eegi nader onder
zoek toezegden naar de oninbare posten. Dit was naar aanleiding
van een opmerking van Gedeputeerde Staten over do rekening 1922.
Op 21 November werden de leden van de Commissie tot het uit
brengen van een rapport over de rekening 1923 benoemd, en deze
brachten op 13 December rapport uit.
Naar aanleiding van mijn medodeeling in de Raadsvergadering van
17 October over de rekening 1922, werd door den controleur der
Gemeentebelasting een rapport uitgebracht.
De ontdekking der malversaties had dus plaats vóór dat de Com
missie tot het nazien der rekening 1923 benoemd was, of rapport
had uitgebracht.
Bij de behandeling der onregelmatigheden springen 4 punten
duidelijk naar voren en wel:
I. do schuldvraag in het algemeen;
II. de schuldvraag ten opzichte van Wethouder Verlinden;
III. de schuldvraag ten opzichte van den Raad en het Dagolijksch
Bestuur
IV. de schuldvraag ten opzichte van de ambtenaren.
In den loop van deze vergadering kom ik op deze vier punten
terug. Alleen wil ik er vóór de debatten met nadruk op wijzen, dat
de particuliere aangelegenheden van wie ook, buiten beschouwing
bohooren te blijven.
In dit opzicht ben ik het eens met den Heer Waldcr, die in de
Raadsvergadering van 20 Eebruari 1920 op een vraag van den Heer
Horsten "of de Heer Verlinden niet goed zou doen, ook eens in
zijn eigen tuintje te wieden", terecht antwoordde; "Met de parti
culiere zaken van den Heer Verlinden hebben wij hier niets te
naken"
Het betalen van belc.sting is een zuiver particuliere aangele
genheid. Een ambtenaar of een Jethouder betaalt geen belasting in
zijn qualiteit van ambtenaar of Wethouder, maar in zijn qualiteit
van burger. De weg om de belasting te innen, is aangewezen door
de wet en door de verordening op de invordering.