n {71 -77- tot de volgende vergadering aan te houden, opdat terzake nog nader overleg kan worden gepleegd. Op verzoek van de voorzitter zegt de heer Aalbers, als voorzitter van de commissie Openbare Werken, dat de betreffende brief aan gede puteerde staten hem zeer heeft teleurgesteld. Met nadruk wijst hij er op, dat de commissie met "die zandhoop van de heer Willemse" niets te maken heeft. Verder komt hij op tegen de mededeling dat de commissie Openbare Werken niets zou doen. Gaarne zou ook hij behandeling van deze kwestie willen uitgesteld zien tot de volgende vergadering, op dat dan de commissie als zodanig in de gelegenheid kan worden gesteld om hierop commentaar te leveren. De voorzitter zegt, dat dit rapport een antwoord aan gedeputeerde staten is naar aanleiding van brieven die de heer Willemse aan dit college geschreven heeft. In die brieven worden nogal wat beschuldi gingen aan het adres van burgemeester en wethouders en met name aan dat van wethouder Pijs en aan de secretaris gelanceerd. De heer Willemse gaat in die brieven zelfs zover, dat hij voorstelt om zowel wethouder Pijs als de secretaris te schorsen en een strafvervolging in te stellen tegen het hele college van burgemeester en wethouders. Op verzoek van de voorzitter beaamt de heer Willemse dit, waarna de voorzitter vervolgt, dat het eigenlijk niet zijn bedoeling was om vanavond op deze zaak in te gaan. Hij had gewacht totdat de heer Willemse hierover het woord zou nemen, mede naar aanleiding van zijn bezoek van een week geleden aan de voorzitter, waarbij een bepaalde afspraak was gemaakt. De heer Willemse vraagt nogmaals om deze zaak in de volgende verga dering in behandeling te nemen. De heer Duijnstee zegt, dat het ter inzage leggen van deze brief toch eigenlijk bedoeld is als een antwoord op zijn, in de vorige ver gadering terzake gestelde vragen. Met dit antwoord gaat hij accoord, zodat thans tot de verdere afhandeling der agenda kan worden overge- gaan. De heer Aalbers wijst er nogmaals op, dat de commissie Openbare Werken buiten hun wil in deze zaak betrokken wordt en graag in de ge legenheid zal worden gesteld om zich te verdedigen tegen opmerkingen alsof zij als zodanig in het geheel geen nuttig werk verricht. De voorzitter besluit tenslotte met de mededeling, dat toen hij deze brieven van de heer Willemse om advies kreeg van gedeputeerde staten, hij dit college heeft laten weten dat hij dit niet prettig vond, dat hij liever had, dat deze dingen in het openbaar behandeld werden om de schijn te voorkomen, dat hij persoonlijk iemand zou dek ken. Hij heeft dus verzocht om dit advies maar bij de raad als zodanig in te winnen en juist deze morgen is er een desbetreffend, aan de raad gericht verzoek ontvangen. In de volgende raadsvergadering zal dit dan aan de orde komen en spreker verzoekt alle raadsleden met klem om tevoren van deze stukken kennis te nemen om een goede behande ling te waarborgen. Bovendien heeft dan thans de heer Willemse ook nog tijd om na te denken. Vervolgens informeert de voorzitter bij de heer Willemse of het be luisteren van de bandrecorder, waarop het verslag van een der vorige vergaderingen was opgenomen, zijn geuitte bezwaren tegen de notulen van°de betreffende vergadering hadden weggenomen. De heer Willemse antwoordt van plan te zijn geweest om dit bij de rondvraag te berde te brengen. Hij erkent in deze abuis te zijn ge weest. In het heetst van de strijd zegt men wel eens dingen, die men eigenlijk niet had willen zeggen, terwijl men zich bovendien dan achteraf niet meer kan voorstellen dergelijke dingen gezegd te hebben. Cl3t 1 -.-IV V - J - .11 n ft x j :"1 :'i [9b tc 20 .i'MlJ. 1 j .~1-

Raadsnotulen

Etten-Leur: 1936-1979 | 1959 | | pagina 230